Mevrouw Hemelrijk: Bevrijd!

Rie Hemelrijk-Schotanus *1927

We waren 17 jaar, mijn tweelingzusje en ik. Op 4 mei 1945 ’s avonds zaten we met de hele familie na sperrtijd in huis, in de Witte de Withstraat in Amsterdam-west, toen plotseling buiten enig rumoer ontstond. Het was prachtig weer en het raam stond open. Er liep een man met een fiets aan de hand. Hij riep:
“De Duitsers hebben gecapituleerd, we zijn vrij.”

We waren meteen door het dolle heen. De vlaggen werden uitgestoken (wij hadden er helaas nog geen) en de mensen kwamen hun huizen uit. Maar plotseling riep iemand: Pas op, daar komt de Grüne Polizei aan. In een oogwenk was de straat leeg en de vlaggen naar binnengehaald. De Grüne Polizei hebben we niet gezien.

De volgende dag bleek het toch echt waar. Mijn moeder verfde op het noodkacheltje in de keuken een stuk laken rood en een ander stuk blauw en naaide er met een wit stuk in het midden een vlag van. Nu hing er bij ons ook één uit het raam. In de straat hing een zee van vlaggen. Nooit heb ik zoveel vlaggen gezien in Amsterdam als in de bevrijdingstijd.

Op 7 mei liepen mijn zusje en ik naar de Dam (er reed geen tram). Er was een groot feest gaande. Er stond bij het Paleis een muziektent en een grote menigte zong vaderlandse liedjes en danste in het rond. We stonden met z’n allen te wachten op de Canadezen die met hun legervoertuigen naar de Dam zouden komen rijden. Er waren op dat moment nog helemaal geen buitenlandse troepen in Amsterdam geweest. Uiteindelijk kwam er ’s middags een gepantserde wagen de Dam op rijden. (Daar bestaan ook foto’s van.) Die wagen reed langs mij en bleef toen staan. Er zaten mensen bovenop, in uniform. Het publiek klom er ook op. Maar een van de mannen in uniform zei plotseling: ‘We gaan terug.’ Het was een Nederlander. Ze vertrouwden het blijkbaar niet. Ze reden weg van de Dam het Rokin op.

Plotseling hoorden we schieten en ontstond er een grote paniek. We vluchtten alle kanten uit en lieten ons op de grond vallen. Mijn tweelingzusje en ik lagen achter een vluchtheuvel op de hoek van de Dam en het Rokin, samen met een bs-er in een blauwe overall met geweer. Een bs’er was een lid van de Binnenlandse Strijdkrachten. Ik weet niet waar die organisatie plotseling vandaan kwam. Meteen na de bevrijding liepen die mensen – bij gebrek aan uniformen – rond in blauwe overalls. Ik denk dat het verzetsstrijders waren. Deze bs’er naast ons riep tegen ons: ‘Ga weg, want ik ga schieten.’ En we vluchtten weer, maar nu twee verschillende kanten op. Ik zelf kwam in de kelder van hotel Polen terecht (dat later is afgebrand) en mijn zusje boven in de Industriële Club op de Dam. Zij kon de Dam overzien en ik zat in een kelder. Een man zaaide daar paniek. Hij zei: “We worden zo dadelijk gebombardeerd. De Grote Club (van waaruit geschoten werd) ligt hier vlak naast, dus wij worden hier ook geraakt.” Ik ben toen meteen weer naar buiten gelopen. Het schieten was voorbij. De doden en gewonden werden op karren naar het Binnengasthuis gebracht. Ik ben mee gaan lopen. Bij de ingang van het Binnengasthuis stond een hele menigte. Iedereen keek of hij de doden en gewonden misschien kende.

Lichaam van doodgeschoten Duitse soldaat op Rokin, foto: Paul L Bessem

Lichaam van Grüne Polizei soldaat op Rokin, foto: Paul L Bessem

Plotseling werd er geroepen dat er bloeddonoren nodig waren. Toen ben ik snel naar huis gegaan, want zo’n held was ik niet. In onze straat kwam ik mijn zusje tegen. We zagen er vies en zwart uit, maar we waren ongedeerd. Mijn zusje had vanuit de Industriële Club gezien hoe een Duitser werd neergeschoten. Van zijn lijk op de stoep van het Rokin bestaat ook een foto.

Toch weerhield dit avontuur ons er niet van om de volgende dag weer naar de Dam te gaan. De Duitsers waren ontwapend en het feest was in volle gang. Eindelijk kwamen de Canadezen de stad in. Met grote auto’s reden ze de Dam op. Wij klommen, net als vele anderen, meteen op zo’n auto en zaten boven op de cabine. In triomf reden we door de stad tussen de juichende menigte door. Door de Leidsestraat naar het Vondelpark, ingang Emmastraat. Daar stond nog een Duitse soldaat op wacht, die het hek moest openen. Onder luid gejoel reden we naar binnen. Daar was inmiddels een kamp van de Canadezen ingericht en wij kregen uit grote trommels biscuits, die wij in jaren niet meer hadden geproefd.
We waren nu echt bevrijd!

Elke dag gingen we naar de Canadezen in het Vondelpark. Mijn zusje en ik kregen alle twee kennis aan een boerenjongen uit Canada. Die van mij heette Bob Dixon. Hij kwam uit Kinistino, Saskatchewan. We namen ze mee naar huis in de Witte de Withstraat. Die jongens hadden al jaren gevochten. Ze behoorden tot de Seaforth Highlanders of Canada. Met het front waren ze van Italië tot aan Amsterdam gekomen. Dus die waren blij dat ze bij mijn moeder in een leunstoel aan het raam mochten zitten en rustig, met een kopje surrogaatthee, de straat uit mochten kijken.

Na 14 dagen werden ze gedemobiliseerd en konden ze terug naar Canada. Ik heb nog een poosje gecorrespondeerd met het zusje van Bob.

verslag van Mevrouw Hemelrijk
2012

bron: http://www.4en5meiamsterdam.nl
Amsterdams 4 en 5 mei comité