Onderstaand rapport heeft Majoor Overhoff opgesteld in 1949, in opdracht van het Riod
11. 7 Me1 1945. Het Damincident. De Overgave der Stad.
Op den morgen van Maandag 7 Mei overheerschte dus het gevoel van opluchting en van komende activiteit. Incidenteel werd het een en ander gedaan, maar richtlynen waren er nog niet.
Het wachten was op het eerste contact met de Geallieerden,waarna men van werkelijke “, bevrijding” zou kunnen spreken. De B.S. bleef nog altijd geconsigneerd, de Duitschers bleven gewapend in hunne steunpunten.
Tusschen twaalf en een uur verscheen voor myn commandopost een jeep (een ons toen nog onbekend voertuig) met twee Engelsche officieren. Het waren de eerste buitenlanders,die ik zag en merkwaardige wyze was het eenige waar zij belang in stelden het……A.N.P. Zij hadden namelijk eene speciale functie en moesten het contact met dit persbureau opnemen. Moederziel alleen waren zij naar Amsterdam gereden en bij navraag naar ons bureau geleid. Met een flair de pers eigen hadden zij het gevonden ook, hoewel het op dat oogenblik nog te eenenmale onbekend was.
Het A.N.P. was gevestigd in het Polmanshuis op de tweede verdieping naar ik wist. Het Polmanshuls bevindt zich in de Warmoesstraat en wel in het open stuk, achter het Damplantsoen, recht tegenover het Paleis. Na een praatje in algemeenen zin verklaarde ik mij bereid hen den weg te wyzen, waar ik toch nog naar de Effectenbeurs wilde, gelegen aan het Beursplein.
Myn Stafwacht bestond uit een tiental marechaussee’s, die aanvankeilyk op de Leidsche Gracht waren geweest, maar op Zondag naar de Keizersgracht gekomen waren en in uniform gekleed. Zij brachten een aantal motoren, gedeeltelijk met zijspan, mede en ik had daarover dus de beschikking.
Ik gelastte dus den Wachtmeester de Jong my in den zyspan naar den Dam te ryden en verzocht de Engelschen my in de Jeep te volgen, hetgeen zij deden. Wij parkeerden voor het gebouw en ik geleidde de beide officieren naar boven. Zij raakten daar in gesprek over technische zaken en waar die mij niet regardeerden, zeide ik beneden te zullen wachten tot zij klaar waren, teneinde hen daarna verder van dienst te zijn.
Tegen twee uur stond ik dus op het trottoir, recht voor het Gebouw, front naar het Paleis. Voor my lag de Dam en ik verheugde my in den aanblik, welke ons historisch plein bood. Waar er niets te doen was, was het plein gevuld met een opgewekte menigte, die rondwandelde. Eenige draaiorgels waren verschenen en er was dus muziek, kortom er was verheugenis, zonder uitbundigheid.
De Duitschers zaten o.m. nog in hun steunpunt ,,De Groote Club” waaromheen de barricadeering met Spaansche ruiters nog intact was. De bezetting bestond uit eene Marine-afdeeling.
Plotseling hoorde ik een geluid, dat ik voor myzelf indentificeerde als een schot. Het geluid kwam uit de richting Paleisstraat. Waar de menigte niet reageerde en er geenerlei beweging was,ontgaf Ik het mij, meenende mij vergist te hebben. Kort daarop hoorde ik hetzelfde geluid en nu was ik er voor mijzelf zeker van. Nog altijd kwam er In de menigte geen bijzondere beweging,wel echter bij de Duitschers In hun steunpunt. Ramen en balcondeuren gingen open en gehelmde Duitschers werden zichtbaar, ook op het dak . Onmiddellijk werd hunnersijds het vuur geopend met geweren en even later ook met machine geweren. Van de B.S was niets te zien of te bemerken, maar ik wist, dat zij rondom in hunne concentratiepunten zaten en voelde een groot onheil komen.
Begrijpelijkerwijze kwam de menigte nu niet alleen in beweging, maar geraakte in paniek. Er ontstond een sauve qui peut. Naar alle richting en, over het plantsoenhekje, ieder zocht een goed heenkomen.
De Duitschers gingen met vuren voort en nu geraakte de B.S. in actie, het is duidelijk, dat deze menschen, die reeds twee en een halve dag gecensigneerd waren, niet rustig in hunne schuilhoeken bleven zitten. Uit de Warmoesstraat en de Nieuwendijk viel een enkel schot, maar de Marinelieden gaven mitrailleurstoot na stoot.
Alles is vlugger gebeurd, dan ik het hier kan schrijven. Ik stond als rustig burger toe te zien, maar realiseerde mij, dat ik de eenige militaire commandant aan deze zijde was en dat het mijn taak was dit drama te doen beëindigen. Ik begreep, dat eenige zelfstandige poging moest falen en dat er een Duitscher moest komen om iets te bereiken. Toen dacht ik aan den Ortscommandant. Ik gelastte de Jongh my naar het Museumplein te brengen en sprong in den zijspan.
Met een razende vaart reden wij naar de Ortskommandantuur, my sedert den vorigen dag gelukkig bekend. Daar gekomen stormde ik de trap op naar de eerste verdieping en liep aan tegen den mij bekenden adjudant Moldenhauer.
In drie woorden vertelde ik hem wat er aan de hand was en dat ik onmiddellijk een officier moest hebben om mee te gaan om het vuren te doen eindigen. Hy begreep het dadelyk en liep mee naar buiten. Daar riep hij om den Hauptmann Bergmann. Deze kwam, alweer toevallig, juist uit het nevenhuls, met de pet in de hand.
Moldenhauer vertelde wie ik was en verzocht hem namens den Orts-kommandant (die niet aanwezig was) met mij mede te gaan, zoodat Bergmann al in de zijspan zat voor hij wist, wat er aan de hand was.
Wederom In snelle vaart reden wij Damwaarts. Het motorrywiel had geen duo-zit, en ik hotste dus op het ijzer van de bagagedrager. Onderweg zeide ik Bergmann, wat er gaande was, waarop hij reageerde met de woorden: ,,Natürlich wieder die verdammte Marine”.
Op het Koningsplein liepen ons menschen tegemoet, die in alle haast nog steeds hollende de plaats des onheils achter zich lieten.
Wy reden de N.Z.Voorburgwal op tot de St.Luciensteeg, waar wy het motorrijwiel achter lieten. In alle stegen hokten menschen samen. Van dit punt af was de straat volkomen verlaten. Voor ons was een geweer-en mitrailleurvuur alsof een veldslag aan den gang was. In ieder geval van een ernstig straatgevecht.
Wij liepen in de richting van het Paleis, naast elkaar met wat tusschenruimte, Bergmann rechts, de Jong links van mij. By de Paleisstraat gekomen, sloegen wij rechts om en forceerden de versperring by de Groote Club, door die uit elkaar te trekken. Het gebouw gingen wij binnen en vonden de bezetting in alle staten van opwinding. Bergmann begon gelijkvloersch met alles bij elkaar te schelden en te gelasten, dat niemand meer één schot mocht afgeven. De commandant was boven.
Op de eerste verdieping gekomen vonden wij de balkonkamer in staat van verdediging. Twee zware machinegeweren waren in stelling achter ln de kamer, gericht op het Damrak-Bijenkorf en Nleuwendijk. De soldaten alle met helm op en gewapend. Ook hier werd het eindigen van het vuren bevolen en zoo het heele gebouw door. De commandant kwam van het dak. Het bleek te zijn de Luitenant Claasse. Hy was hoogst nerveus en sprak van een aanval van terroristen. Nadat Bergmann hem met hel en duivel had bedreigd als er nog verder een schot uit het gebouw zou vallen, gingen wij naar buiten en liepen voor langs het Paleis naar de Nieuwe Kerk.
De Dam bood een treurigen aanblik. Tusschen Nieuwe Kerk en Damrak lagen 19 dooden en 117 gewonden. Het plein verder was bezaaid met alles, wat een vluchtende menigte achter laat: stokken en hoeden, parapluies en schoenen, kinderwagens, omvergeloopen ijswagentjes een orgel, tasschen en andere eigendommen, kortom een troosteloos beeld.
Door de Mozes en Aaronstraat bereikten wij de achterzyde van het Paleis. De achteruitgang daarvan en het tegenover liggende postkantoor waren door de B.S. bezet.
Ik gelastte ieder naar binnen te gaan en de ramen te sluiten, waaraan gehoor gegeven werd. Bij de Paleisstraat stond een Duitsche overvalwagen, zonder bemanning. Voor het gebouw der H.V.A stond een andere wagen, waarvan de bemanning op den grond lag, gereed tot vuren en waarby twee Duitsche gewonden. Wij lieten die wagen de Gravenstraat in gaan, ten einde hem althans uit het gezicht te hebben. Door de Gravenstraat en Nieuwendijk gaande gelastte ik aan alle B.S.ers, die zich daar bevonden naar hun kwartier terug te gaan. Over den Dam voortgaande naar het Damrak beval Ik desgelijks aan de lieden, diezich achter de Bijenkorf in de Warmoesstraat bevonden.
Zoo werd geleidelijk aan de rust hersteld. Roode Kruis personeel was intusschen met de gewonden bezig en zij zwaaiden met zielig-kleine vlaggetjes, die zij uit hun zak haalden.
Inmiddels was er een hevig vuren ontbrand by het Centraal Station Daarheen moesten wij dus en ik liet den wachtmeester het motorrijwiel ophalen. Toen hij bij ons wederkeerde stegen wij in, zooals wij gekomen waren. In alle stegen stonden menschen, die beduidden, dat wij niet konden rijden, luid schreeuwende, dat er geschoten werd. Nu, dat was ons duidelijk, niet alleen door het geluid, maar ook door dat van kogels, die kwamen aansuizen. Er hielp echter niets aan: het moest gebeuren.
Ter hoogte van de Beurs gekomen begon de wachtmeester langzamer te rijden, maar na een por van mij (ik hield hem bij den koppel vast) gaf hij weer vol gas.
Midden op het volkomen verlaten Damrak rijdende en blijkbaar het doel van tal van schutters, bereikten wij de hoek van het Victoria hotel. Reeds zette de wachtmeester den motor in den vrijloop, toen hy ploseling naar over viel en zijdelings uit het zadel gleed. Een kogel had hem in het hart getroffen en hij was op slag dood. Dankzij het feit dat er geen duozadel was, kon lk snel afspringen en hield het voertuig aan zijn staart vast. Niettemin reden wij het trottoir nog op.
Wij stonden precies voor den Ingang van het hotel, aan de zijde van de Prins Hendrikkade.
(Een steen in den gevel houdt de herinnering aan den koenen wachtmeester levendig. Door de zorg van de stafwacht, zijne collega’s werd die steen nog voor het einde van de B.S. met eene kleine plechtigheid onthuld.)
De Hauptmann was zeer onder den indruk en riep maar: Ach der gute Fahrer, Schade, Schade! Hij weigerde verder een stap te verzetten en bleef ter plaatse.
Hoe was de situatie? Het hotel en het plantsoen waren door Duitschers bezet en de schuttersputten In het plantsoen waren bemand. Eenige doode Duitschers lagen daar bij. De Nieuwe Brug steeg en het einde van de Warmoesstraat waren bezet door de B.S. Deze schoot levendig in onze richting. De wachtmeester was echter gedood door een schot van voren, dus afgevuurd uit het Centraal Station. Inderdaad bleek later de hal in handen van de B.S. en de beide vleugels bezet door Duitschers. Een vrij verwarde situatie.
Staan blyven was even gevaarlyk als loopen en dus begaf ik mij over de brug naar de Nieuwe brug steeg. Ik beduidde de B.S. met vuren op te houden, hetgeen begrepen werd. Groot was myn verbazing, toen Ik op de brug werd ingehaald door een Duitsche wielrijderspatrouIlle, die onmiddellijk tegen den grond ging en aan den strijd wilde deelnemen. Ik kon hun tot andere gedachten brengen. De compagnies commandant ter plaatse was juist bezig een “bezoeka” in stelling te doen brengen op een der huizen om van daar op het hotel te vuren. Gelukkig kon dat nog juist verhinderd worden. Hij liet al zijn mannen teruggaan.
Toen begon een eenzame wandeling langs de St.Nicolaaskerk, over de ophaalbrug naar het station. Voor het Noord-Hollandsch tramhuisje vond ik een overvalwagen, waarvan de bezetting zich onder den Oostelijken stationsluifel bevond. Bij den wagen een doode. Ook deze lieden werden tot bedaren gebracht en allengs het heele station. Na mij nog onderhouden te hebben met menschen op het Westelijke viaduct keerde ik terug naar het hotel. De rust was wedergekeerd.
Het lijk van den wachtmeester moest ik achterlaten. Het werd des avonds geborgen en overgebracht naar de Zuiderkerk, dle daarvoor in het algemeen dienst deed.
Bij het hotel stond een Ouitsche auto, het eenige vervoermiddel, dat ons kon vervoeren. Bergmann wilde echter niet instappen, daar hy vreesde opnieuw aangevallen te worden. Om dit toch gedaan te krygen nam ik plaats op het voorspatbord en zoo reden wy via het Damrak en den Dam naar het Rokin. De Dam was rustig gebleven en nog steeds verlaten. De voorzorg om voorop plaats te nemen bleek niet overbodig toen op het Rokin by de Grimburgwal B.S. naar voren kwam. Ik liet echter stoppen, maakte my bekend en de menschen naar hun kwartier teruggaan. Op de Keizersgracht stapte ik uit en Bergmann reed door naar het Museumplein. Uitteraard was men op de commandopost van het gebeurde op de hoogte, al had men een vaag beeld.
Ziet hier in korte woorden het verhaal over een incident , dat de Stad toch nog op 19 dooden en 117 gewonden kwam te staan. Zou het echter niet van stonde af aan zijn onderdrukt, dan zou het zich als loopend vuur door de stad hebben verspreid en als het niet toch nog vrij gelocaliseerd was gebleven, dan zou de ramp niet te overzien zijn geweest.
Ook als ik achteraf overdenk of het anders had gekund, dan blijf ik overtuigd, dat de rit naar de Kommandantur de eenig mogelijke uitweg bood. Al met al heeft het heen en teruggaan naar myn schatting geen kwartier geduurd en als ik Moldenhauer niet gekend had en als Bergmann niet dadelijk ter plaatse was geweest, ja, dan had het er leelijk uitgezien. Gelukkig liep althans dat alles mee.
Het was my duidelyk, dat dit muisje zeker een staartje en wellicht een lange staart zou hebben. Dat is uitgekomen ook en ik nam dus den voorzorg den volgenden dag een uitvoerig rapport te schryven. Anderzijds had ik aan Bergmann gevraagd hetzelfde te doen. Toen dan ook enkele dagen later zich by my vervoegden de Major Dyer en de hollandsche inspecteur Weerts (aan hem toegevoegd) die een onderzoek kwamen instellen, kon ik het hollandsche en het duitsche rapport overleggen. [zie hiervoor de bijlage hier achter]. Nadat dit in het Engelsch was vertaald, verklaarde Dyer zich bevredig. Foto-copien zyn ter hand gesteld (op zijn verzoek) aan Prins Bernhard en bevinden zich in de Kanselary der Militaire Willems Orde in het op my betrekking hebbende dossier. (Ik verwierf deze Orde, 4de Klasse, n.l. op deze achtermiddag door het “bedrijven van uitstekende daden van moed, beleid en trouw in de hier beschreven actie.”)
Het gerucht van Amsterdam in vuur en vlammen en straatgevechten had zich inmiddels in den lande verplaatst en was ook doorgedrongen tot de Canadeezen, Oost van Amersfoort.
Hier werden eenige pantserwagens gedetacheerd en opgedragen zich te Amsterdam op de hoogte van de situatie te stellen. Tot hunne vreugde konden zij constateeren, dat alles rustig was.
Tegen acht uur werden Roest van Limburg en ik verzocht op het Stadhuis te komen, waar de Canadeesche Commandant zich bevond. Het begon reeds donker te worden toen wy er aankwamen en ons met moeite een weg baanden door de honderden,die de vier pantserwagens omringden. Bovendien bleek de poort gesloten en geen portier aanwezig. Over het hek, dat vry hoog is (en dat ik er nog altyd op aankyk als ik er kom) kwamen wy binnen.
In de Burgemeesterskamer bevonden zich: de Burgemeester de Boer,de Secretaris van Lier, de toenmalige ambtenaar en algemeen “trait d’union” op het Stadhuis, Mr.Myksenaar, de Engelsche Commandant van de uitgezonden afdeeling, Mr.R.H.Taite, Majoor, met twee officieren, Roest van Limburg en ik.
Op zyn verzoek verhaalde ik aan Major Taite, wat er had plaats gevonden.
Hy was van oordeel, dat herhaling moest worden voorkomen en wenschte den Ortscommandant te spreken. Waar Ik het telefoonnummer had, was het gemakkelyk het contact op te nemen. Ik kreeg verbinding met Moldenhauer en deelde hem mede, dat de Overste Shcröder op het Stadhuis werd verzocht. Korten tyd later was hy aanwezig.
Wy zetten ons om den tafel (dezelfde opstelling is thans nog aanwezig) en Major Taite gaf aan Schröder zyne orders, die hierop neer kwamen:
1o.de Duitschers moesten onmiddellyk zich concentreeren op vier hoogstens vyf punten en alle kleine kwartleren en bureaux verlaten.
2o.de Duitschers mochten zich niet meer in de stad bewegen, anders dan voor ravittaileering.
3o.de Duitschers behielden vooralsnog hunne wapens.
(Hierop stond de Overste Schröder op, klapte de hakken tegen elkaar en zei:,,Vielen Dank, Herr Major.”, terwyl hy zyn hand uitstak, die werd genegeerd.)
4o.Den volgenden dag zou een bataljon pantserwagens de stad inkomen en het bevel overnemen.
5o.Schröder was persoonlyk aansprakelyk voor het voorkomen van verdere moeilykheden.
6o.Tot nader was ik de hoogst aanwezige autoriteit.
Het geheele onderhoud moest heen en weer worden vertaald en dit gaf my, gezien alle ervaringen van den dag, groote inspanning.
Nadat een en ander was verduidelykt vertrok Schröder en daarna ook wy. Aan de bezetting was een definitief einde gekomen.
RAPPORT HAUPTMANN BERGMANN
Amsterdam, den 7.Mai 1945
Bericht
Betrifft: Vorgäge in Amsterdam in der Gegend zwischen Dam und dem Central-Bahnhaf am 7.Mai 1945.
Am 7.Mai 1945 gegen 15.00 Uhr bekam, ich vom Wehrmachtkommandanten Herrn Oberstleutn. Dr. Schröder Befehl, mich mit dem Kommandanten der NBS, Herrn Major Overhoff, sofort zum Dam zu begeben, wo eine schwere Schiesserij zwischen Wehrmacht und NBS in Grande sei. Mein Aauftrag lautete: Die Ruhe und Ordnung wieder herzustellen.
Ich begab mich sofort mit dem bereits von der Kommandentur wartenden Herrn Overhoff mittels dessen Krad m/Beilagen, Fahrer ein niederl. NBS-polizeibeamter, über NZ.-Voorburgwal zum Dam. In Höhe der Spuistraat kamen uns bereits grössere aufgeregte Menschenmengen aus Richtung Dam entgegengelaufen. Aus Richtung Dam und Vorburgwal war starkes Gewehr-, M.Pi und einzelne Feuerstösse aus MG. zu hören. Jn langsamer Fahrt bogen wir mit unserem Krad auf den Dam ein.
Ich begab mich sofort in die Unterkunft der Marine-Einheit am Palaiss. Führer dieser Einheit: Oberleutnant Claasen. Ich befahl ihm, sofort das Feuer einstellen zu lassen. Diesem Befehl wurde sofort Folge geleistet. Auch Herr Major Overhoff hat sich bemüht, dass das Feuer seitens der NBS eingestellt wurde. Diesem Befehl wurde gleichfalls Folge geleistet, sodass in kürzester Zeit an diesem Platz die Ruhe wieder hergestellt war.
Schwieriger gestaltte sich die Situation auf den Vorburgwal, wo auf eine aus Richtung Central-Bahnhof mit Fahrrädern kommende Abtlg. der Wehrmacht von Seiten der NBS geschossen wurde. Die Abteilung der Wehrmacht war ungefähr 15-20 Mann stark. Während ein Teil der Soldaten in Häusern Deckung nahm, suchte der Rest hinter den zwei mitgeführten Lieferdreirädern Schutz und erwiderten von dort aus das Feuer. – Trotz der Gefährlichkeit der Lage infolge des starken Feuers von beiden Seiten gelang es mir auch hier, dass die Soldaten das Feuer einstellten. Herr Major Overhoff hat sich auch hier tatkräftig bemüht, die Gegenseite zum jEinstellen des Feuers zu veranlassen. Nach noch ein paar einzeln fallenden Schüssen, war auch an diesem Platz die Ordnung und Ruhe wieder hergestellt.
Ich stellte fest, dass von den Soldaten einer tot und zwei schwer verletzt waren.
Nach Beruhigung der Lage, deren Herbeiführung immerhin fast eine Stunde in Ansprach nahm, gab ich den Soldaten Befehl auf Neben-Strassen ihrem Bestimmungsort zuzustreben. Herr MajorOverhoff bemühte sich in gleicher Weise um die Angehörigen der NBS.
Inzwischen hatte eine starke Schiesserei in Richtung des Central-Bahnhofes eingesetzt. Mit Herrn Major Overhoff begab ich mich mittels Krad sofort nach dort. Der Schwerpunkt der Schiesserei lag hier beim Viktoria-Hotel. Hier hatte die Ordnungspolizei Stellung bezogen. Bei unserem Eintreffen hatte die Ordnungspolizei bereit; einen Toten und mehrere Schwerverletzte. Diese lagen in den in unmittelbarer Nähe des Hotels bezogenen stellungen, Einn Teil der Ordnungspolizeihatte Stellung im Bahnhofsgebaude bezw. hinter mitgeführten Kraftwagen eingenomnen. Zeitweise herrschte starkes Gewehr- und M.Pi-Feuer. Starkes Feuer kam auch seitens
der Angehörigen der NBS aus Richtung östlich des Damrak, wo diese Strassen und ‘äuser besetzt hielten, .Ebenfalls von Angehörigen der NBS kam Feuer aus Richtung des Harlemmer Port und Umgebung. – Hier die Einstellung desi Feuers zu erwirken war infolge der gegebenen Lage sehr schwierig, da es sich um grössere Entfernungen handelte, und das Feuer aus 4 Richtungen kam.
Bei unserer Anfahrt am Platze der Schiesserei wurde der Fahrer unseres Kradesdurch Herzschuss tödlich getroffen. Da kein .andererr Fahrer zur Verfügung stand, haben wir unsere Bemühungen zur Wiederherstellung der Ruhe und Ordnung trotz des sich steigernden Feuers zu Fuss fortgesetzt, – Da beide Teile, polizei wie KBS, stark nervös schienen, gelang es uns erst nach längerer Zeit das Einstellen des Feuers zu bewirken und somit die Ruhe und Ordnung auch an diesem Platze wieder herzustellen.
Bemerken möchte ich, dass Herr Major Overhoff .sich sehr tatkräftig und unerschrocken bemüht hat, trotz des Umfangs der Schiesserei von Seiten der Angehörigen der NBSI die Einstellung des Feuers zu erwirken, Seine en die Angehörigen der NBS erteilten Befehle und Anordnungen wurden stets befolgt, trotz der erst vorhandenen schwierigen Situationen, waren doch des Öfteren mehr als 100 Gewehr-, Pistolen- und! M.Pi.Läufe auf uns’ ‘gerichtet. Nicht ein einzigesmal haben wir eine Deckung aufgesucht sondern sind aufrecht zwischen den schiessenden Parteien durchgegangen. Nur diesem Umstand ist es zu danken, dass trotzdem noch in dieser verhältnismässig kurzen Zeit von 1 1/2 Stunden die Ruhe und Ordnung auf sämtlichen Plazzen wieder hergestellt war.
Über die Schuldfrage kann ich mich nicht äussern, da mir diese nicht bekannt ist. Diese müsste eine evtl. anzustellende Untersuchung ergeben.
Hauptmann der Feldgendarmerie.