org.in BS. dossier van P.J.M. v.d. Reijden, 29.11.81
kopieën in BS dossier Hans Wesselius “Marcelis”
P.J.M. v.d. Reijden en org.B.T. Distr.Distr.Centrum
en map Gev. en actierapporten G.10
Hoewel minder belangrijk, moge hier eerst eenig bericht over mijn arbeid in Vught e.o. volgen.
In 1941 ben ik begonnen wet het vormen van een organisatie, uitsluitend van oud -militairen in en om Vught, Haaren, St. Michielsgestel. Ik was ter plaatse goed bekend uit 1914/18 en doordat ik later kapitein bij de wielrijders te ’s Hertogenbosch ben geweest. Ik werd ten zeerste gesteund door de vroegere onderofficieren van mijn compagnie, die te Vught e.o. woonden en ook door anderen, die voorheen bij de Vrijw. Landstorm waren betrokken en dus van vele bijzonderheden op de hoogte waren.
In het voorjaar 1944 bleek mij, dat de Duitsche bezetting in en om ‘s-Hertogenbosch wel zoo sterk was, dat een ondergrondsche organisatie daar weinig of niets zou kunnen uitrichten, te meer omdat de bewapening zéér en zéér onvoldoende was.
Toen mij in Juni 1944 door den Luit.-Kolonel Boswijk werd gevraagd het commando over het District Amsterdam Centrum op mij te nemen, heb ik dit aangenomen omdat ik hier een mogelijkheid zag, iets te kunnen doen. De zaak Vught e.o., waaraan ik veel tijd en moeite heb besteed (ik had een treinabonnement daarvoor) en welke ik tot najaar 1943 geheel privé heb gefinancierd – nadien hebben enkele particuliere vrienden bijgedragen – heeft dus een vrij roemloos einde gevonden. Dit is de reden, dat ik er niet graag over spreek en dat slechts een enkel ingewijde daarmee bekend is.
O.D.
Eind Juni 1944 werd met de opbouw van het District Amsterdam Centrum begonnen. Van mijn voorganger ontving ik niets; verscheidene weken later kreeg ik een lijst met circa 100 naman; het gros bleek onvindbaar, verhuisd, in Duitschland of N.S.B.er. Wij hebben de lijst terzijde gelegd. Om dan toestand juist te schetsen: Van Luit.-Kol. Boswijk had ik den naam van den res.kapitein J.F. Datema gekregen. Ik kende dezen niet. Ik bezocht hem en vroeg zijn medewerking. Hij vroeg mij, hoe sterk het District was. Ik antwoordde: Eén man en dat ben ik. Datema antwoordde: dan ben ik de tweede man, in welke positie U mij ook wilt hebben. Ik heb dit dankbaar aanvaard en hij is mijn Chef-Staf geworden.
De opbouw was niet gemakkelijk; de andere districten waren al jaren met hun organisatie bezig en hadden zich de medewerking kunnen verzekeren van vele reserve-officieren.
Wij moesten van alles hebben: wijk-compagnies-objects commandanten. Tijd hadden we niet, dus veel moest geschieden onder eigen naam, omdat de ge vraagden eenigszins sceptisch stonden tegenover een organisatie, die pas medio 1944 feitelijk van zich deed hooren.
De kapitein Datema en ik zijn er echter in geslaagd, voor de vacante posten geschikte functionarissen te vinden, zodat op 1 September 1944 het aantal vrijwilligers – in wijk- en compagniesverband georganiseerd – zeker meer den 600 bedroeg. Vermoedelijk meer, doch ik bezit geen aantekeningen meer uit dien tijd.
Na Dollen Dinsdag is met de verdere uitbouw doorgegaan; veel later kwam pas een scheiding tusschen B.T. en S.G.. Op een gegeven oogenblik kregen de Districts-commandanten de keuze, of zij tot B.T. of S.G. wilden behooren. Hun werd een paar minuten gelaten voor antwoord. (ze waren in vergadering bijeen).
Ik heb geantwoord S.G., hoewel ik een scheiding heelemaal niet noodig of gewenscht vond. Het pijnlijke en weinig vertrouwen wekkende in deze aangelegenheid heb ik gevonden, dat de vraag, aan ons vieren gedaan, later bleek voor niet alle vier te gelden. Soortgelijke praktijken lagen en liggen mij niet. Ze gingen uit van Overhoff.
Den gedachtegang na Dollen Dinsdag echter weer opnemende, er werd stevig doorgegaan met werving voor de B.T., de encadreering der wijken en lagere commando’s, terwijl al spoedig na het droppen van wapens een begin kon worden gemaakt met het formeeren van gewapende afdeelingen.
Aan Centrum werden bepaalde objecten toegewezen: Centraal Station, Telefooncentrale, Electr. centrale Kadijk, terwijl ook opdracht werd ontvangen tot het formeeren van een gewapende reserve (±. 120 man).
Zéér verwonderlijk was, dat midden in mijn district de z.g. 3 gebouwen (Post-& Geldkantoor e.d.) niet onder mij geplaatst waren, maar op een eisch van het R.v.V, zelfstandig werd gelaten. Ik heb herhaaldelijk gewaarschuwd. Het was een dilettant gezelschap met teIkens een anderen commandant.
Eén commandant is bij mij nog advies konen vragen, hoe de zaak geregeld moest worden. Hij gaf toe, dat hij er eigenlijk niets van wist. Helaas is deze man aangeschoten en vervangen door iemand, die ook niets wist, maar blijkbaar ook geen advies verlangde. Hierna zal blijken, dat toen het op 7 Mei 1945 misliep de “3 gebouwen” plotseling wél/onder mijn commando werden gesteld. Ik heb daarop gereageerd met de woorden: “het lijkt mij rijkelijk laat”.
Het verraad Marcelis.
In den namiddag van 18 December werd het pand Warmoesstraat 155 door den S.D. overvallen. Het pand was bestemd, bij mobilisatie mijn stafkwartier te worden. Voorloopig waren er ±50 stenguns, handgranaten, munitie en een partij levensmiddelen opgeborgen. Het was vroeg donker, de S.D. vond niets, doch ’s nachts tusschen 12 en 4 hebben mijn menschen, gebruik makende van een achteruitgang van het groote zakenpand, alles kunnen weghalen zonder bemerkt te worden. Het grafische bedrijf, dat in het perceel was gevestigd, is toen net door de Duitschers volkomen leeggeplunderd
Men kreeg vermoeden, dat er verraad in het spel was en de bedrijfsleider is na 4 uur ’s morgens (19 Dec.) naar de woning van de Geus gegaan om dezen te waarschuwen. Hij was 3 minuten daar, toen de S.D. verscheen; hij kon over een veranda wegkomen, dooh de Geus werd gearresteerd (circa 5 uur ’s morgens). Een paar uur later volgde de arrestatie van m’n geheele sabotage-alarmgroep op den Zwanenburgwal; de Geus en de geheele groep zijn gefusilleerd.
Deze ramp is te wijten aan zekeren Marcelis, die samen met een ander lid van de groep naar de Veluwe waren getrokken om spionnagewerk te verrichten. Ik ben er nooit in geslaagd te weten te komen, wie een dergelijke opdracht heeft gegeven aan een paar jongens, die de geschiktheid daarvoor volkomen misten. Het was wel een zéér onverantwoordelijk gedoe. Mij kostte het een uitnemend medewerker en mijn beste ploeg. De zaak Marcelis is later door het Bijzonder Gerechtshof behandeld. Van ons is niemand gehoord.
De metgezel van Marcelis, Prins genaamd, heeft zich kranig gehouden. Marcelis heeft volkomen doorgeslagen.
Het zoo even vermelde gaf mij aanleiding te zorgen, dat ieder, wiens naam af adres bekend kon zijn, onderdook. Liefst buiten Amsterdam. De gang van zaken in Centrum kon zooveel mogelijk doorgaan, omdat ik gebleven ben. Helemaal niet uit heldenmoed, doch omdat mijn hoogbejaarde moeder ernstig ziek was; ze is heel kort daarna overleden.
De gearresteerden (de Geus en zijn groep) hebben allen gezwegen en daardoor een groot onheil voorkomen. De onder gedokenen konden dan ook geleidelijk weer terugkeeren.
Mijn wapen- en levensmiddelen-depot heb ik onmiddellijk verplaatst. Blijkbaar terecht, want het perceel aan de Raamgracht, waar een vrij groote hoeveelheid levensmiddelen was verborgen, kreeg een inval. Men vond niets, maar den volgenden morgen heb ik persoonlijk (mijn menschen waren weg), met een kantoorjuffrouw de heele zaak leeggehaald en naar een veiliger adres gebracht.
Daarna luwde de Duitsche belangstelling.
Jan. 1945 – Mei 1945.
Er werd vooral zorg besteed aan de oefening van het S.G. Ik beschikte over een paar goede instructeurs en over een oefenlokaal op de Muidergracht. Dit had het voordeel, dat ook aan militaire oefening aandacht kon worden besteed. Voor velen beteekende het een herhaling. Het bracht dit groote voordeel, dat, toen b.v. op 7 Mei aan het Centraal Station moest worden opgetreden, daar een gedisciplineerde afdeeling in het gevecht kwam tegen S.S., Grüne en Wehrmacht.
Het is door de Duitschers erkend.
Meidagen 1945.
De mobilisatie der objectcommando’s en van de reserve verliep uitstekend. Er mankeerde niemand.
Reeds op 5 Mei kreeg ik bezoek van den Directeur Publieke Werken, die mij mededeelde, dat men een feesttribune op den Dam ging bouwen, vlak vóór het Paleis en dus pal vóór de Groote Club, waar Duitsche marine troepen waren ondergebracht. Hij vroeg mij om militaire dekking. Ik noemde het tribune-plan eenigszins prematuur, doch even later kwam het bericht, dat de burgemeester het had bevolen. Het bouwen van die tribune moet irriteerend op de Duitschers hebben gewerkt. Dit werd mij later van Duitsche zijde bevestigd.
Op den Dam begon maandags een kermis-stemming te ontstaan. Er kwam een groot draaiorgel o.d. Tegenover de Duitschers nam men een eenigszins uitdagende houding aan. Mijn stafkwartier was in de Warmoesstraat , een paar huizen voorbij “Kras”.
Maandagmiddag 7 Mei bevond ik mij op den hoek Dam-Warmoesstraat, toen vanuit de Groote Club werd geschoten. Ik zag een groote paniek ontstaan. Ik heb mij direct naar mijn Stafkwartier begeven en mij telefonisch in verbinding gesteld met den Hafenkommandant, Fregattenkapitän von Stein, aangezien de Groote Club door marinetroepen was bezet. Deze officier was zéér ontsteld over hetgeen hij hoorde en deelde mij mede, dat de commandant van de troepen in de Groote Club, Oberleutnant Ing. Claasse, op weg was van zijn (v. Stein’s) bureau naar den Dam. Öberl. Claasse heeft de zaak, met groot risico voor eigen leven, tot kalmte gebracht en verder ook alles gedaan om verdere uitspattingen te voorkomen.
Toen het schieten op den Dam minder was geworden, heb ik mij weder daarheen begeven. Het was een troosteloos gezicht, circa 20 dooden, vele gewonden, een omvergeloopen draaiorgel, en de grond bezaaid met kleedingstukken en schoenen, in de paniek kwijt geraakt.
Als eenig levend wezen naderde vanaf het Vijgendam een in het wit gekleede verpleegster, die zich met de gewonden ging bemoeien. Ik bevond mij aan de Nieuwedijkzijde en had geen gelegenheid complimenten te maken, maar ik vond het voor een jonge vrouw een kranige prestatie. Zoo nu en dan viel nog een schot. Even later verscheen op den Dam de majoor Overhoff, vergezeld van een Duitsch officier van den Staf van den Orts-Kommandant en een padvinder met een witte vlag. Ik heb mij bij hen gevoegd en we zijn gezamenlijk naar de achterkant van het Paleis gegaan; er was mij gemeld, dat ook daar strubbelingen dreigden. Het was er een eigenaardige toestand; zoowel van de zijde C.S. als van de zijde Spui werd daar geschoten. Ik weet niet door wie, doch ik ben een eindje op zijde gegaan.
Na een zeer kort oponthoud ging Overhoff de N.Z.Voorburgwal op richting P. Hendrikkade. Tegelijkertijd werden de B.S.troepen, die zich in de omgeving bevonden (dus ook die der 3 gebouwen), onder mijn bevel gesteld,
Bij dit geldkantoor was de navolgende eigenaardige situatie ontstaan. Op eigen gezag waren de B.S.troepen (R.v.V.) het door de Duitschers bezette gebouw binnengedrongen. Deze wilden er niet uit, omdat zij bevel hadden gekregen om de internationale kabels, die in de kelders van dit gebouw lagen, ongeschonden aan de Canadeezen over te leveren. Er dreigden groote onaangenaamheden, die als volgt zijn opgelost.
Ik heb mijn Adjudant, luit. N.C. Vos en den Ct. der Groote Club, den meer genoemden Oberl. Claasse opgedragen om gezamenlijk, met een witte vlag, de B.S. en de Duitsche troepen toe te spreken en hun te gelasten, ieder naar hun eigen kwartieren terug te keeren. Dit is gelukt en de zaak is verder rustig afgewikkkeld.
Wat de voorvallen op den Dam aangaat, bereikten mij onmiddellijk geruchten, als zou de bevolking provoceerend zijn opgetreden en dat o.a. een Duitsch militair, die weigerde zijn wapen aan een paar willekeurige B.S.lieden af te geven, zou zijn mishandeld of erger. Een enkele getuige heb ik nog hierover gehoord.
Ik kreeg echter van den Gew. Ct. Overhoff bericht, dat het onderzoek naar het gebeurde op den Dam door de Canadeezen zou geschieden en dat ik mij van ieder verder onderzoek diende te onthouden. Noch ik, noch iemand van mijn Staf, noch een van mijn ondercommandanten heeft ooit iets van het Canadeesche onderzoek gemerkt.
Het gevecht bij het Centraal Station op 7 Mei 1945.
Dit is met veel beleid gevoerd door den res. kapitein Berckenhoff. Hij had van mij het uitdrukkelijk bevel gekregen, geen gevecht met de Duitschers uit te lokken of aan te gaan, tenzij hij werd aangevallen. Maar in dat geval ook met inzet van al z’n krachten en zoo hard hij kon.
Eerst verliep alles rustig, doch enkele S.S.ers hebben vanuit huizen aan de waterkant van het Damrak én op de Nederlanders én op de Duitschers geschoten, zoodat de aan beide zijden aanvaardbare overtuiging ontstond, dat de tegenpartij een gevecht wenschte en uitlokte.
Wij hadden daar één gesneuvelde (Zeeman) en één zwaar gewonde. Verder schampschoten. Van de Duitschers vielen 23 man, w.o. één officier.
Van deze verrichting, is in de pers feitelijk nooit melding gemaakt. De rapporten dienaangaande zijn verdwenen.
Amsterdam, 28 Augustus 1951
Gezien: w.g. van der Reijden
v.e. de res. 1e Lnt. W. Prins
de Gew.C.O.D.-Amsterdam, de Kol.tit. w.g. Boswijk
Bron: NIOD
Gerelateerde Berichten