Hans Vree (*1933) schreef onderstaand voor de krant Oud-Amsterdammer en deze website begin 2015:
Ik ben bijna 82 Jaar en wil graag verslag doen van mijn bevindingen op de Dam op 7 mei 1945. Ik was een jongetje van 12 jaar toen ik dat meemaakte.
Mijn oudste zuster, die tegenover ons woonde in de Rombout Hogerbeetsstraat, kwam aan het begin van de middag bij ons om te zeggen dat ze naar de intocht van de Canadezen ging kijken op de Dam. Ik hoorde dat en vroeg aan mijn moeder of ik mee mocht. Dat was goed, en mijn zuster beloofde dat ze goed op me zou passen, toen nog niet wetende wat ik allemaal mee zou maken.
Wij liepen via de Rozengracht naar de Dam die, toen wij er aankwamen, al halfvol stond met mensen. Wij sloten daarbij aan en stonden midden op de Dam. In een oogwenk stond het plein vol met mensen. Als kleine jongen zag ik natuurlijk niet wat er vooraan gebeurde, dus keek ik maar een beetje omhoog, onder andere naar de Groote Club. Het viel mij op dat er op het dak een grote mitrailleur stond, schuin omhoog, met ernaast een gewapende Duitse soldaat. Zo jong als ik was vond ik dat raar en dat zei ik tegen mijn zuster.
Beneden op de schuine hoek van de Groote Club zat een groot raam dat dicht was. Ondertussen stonden het plein en de stoepen vol met mensen. Zo nu en dan verschenen er BS’ers op auto’s die om het plein heen reden, wat natuurlijk een groot gejuich veroorzaakte. Omdat ik verder niets zag, vroeg ik aan mijn zuster of ik naar voren mocht. Zij begreep dat wel, want als volwassene kreeg zij geen kans om naar voren te gaan, maar zo’n jochie wel. Ik moest wel beloven om zo gauw mogelijk terug te komen na afloop. Hoe anders zou dat verlopen.
Ik wurmde me naar voren en kreeg een mooi plaatsje vooraan. Ik keek weer naar het dak en zag dat de soldaat en mitrailleur waren verdwenen. Hij lag vermoedelijk al op zijn buik achter zijn wapen. Opeens klonk er een knal en een poosje later nog één. Er werd geroepen dat er werd geschoten. Ik keek naar het raam en zag dat het opengeschoven was en dat er een aantal Duitsers op een rijtje lag met het geweer in de aanslag. Meteen werd het schieten erger. De mensen begonnen te gillen en wilden weg. Ik wou naar achteren lopen, maar kreeg de kans niet.
Toen begon de nachtmerrie. De mensen vlogen alle kanten op, buitelden over elkaar heen. Als kleine jongen heb je niets in te brengen en ik werd meegesleurd richting Nieuwendijk. Op de Nieuwendijk lagen een hele boel mensen en ik kwam terecht net op de rand van de dijk en de Dam. Wegkomen was er niet bij en de Duitsers bleven maar schieten. Ik kon niets anders doen dan stil te blijven liggen en aan mijn zuster denken. Hoe lang ik daar gelegen heb, weet ik niet meer, maar opeens lag er niemand meer achter me. Waar die gebleven waren was me een raadsel. Ze moeten richting Damrak zijn gegaan, en, naar later bleek, naar de Nieuwe Kerk. Het schieten verminderde wat en ik keek richting Damrak. Daar zag ik voor de hoek een lantaarnpaal staan met een breed onderstuk waarachter mensen zaten en lagen. Dat leek me wel wat. Toen er nog heel weinig geschoten werd, dacht ik: daar moet ik heen. Ik rende als een haas naar de paal en liet me achter de laatste man plat op de grond vallen. Ik lag nog maar net, of het schieten begon weer. En toen zag ik opeens hoeveel mensen er lagen, zwaargewond, en mensen die helemaal niet meer bewogen, zoals een BS’er die roerloos in de goot lag. Het zijn beelden die je nooit meer vergeet.
Wij lagen schuin achter de paal, richting de Groote Club. Ik had mijn hoofd wat opgelicht toen er plotseling een keiharde knal was, vlak bij mijn oor. Misschien is het een kogel geweest, en als dat zo was heb ik ontiegelijk veel mazzel gehad. Mijn rechteroor is urenlang doof geweest. Er gingen steeds meer mensen weg, de meesten vluchtten het Damrak op. Op een gegeven moment zat ik nog in mijn eentje achter de paal en wist ik niet wat ik doen moest. Maar ik moest daar weg, dat was wel duidelijk. Ik keek richting kerk en zag dat de deuren openstonden en dat er af en toe mensen naar binnen renden. Dat leek mij een goede plek. Er werd op dat moment niet geschoten en ik rende terug naar de kerk en ging naar binnen. Ik werd daar opgevangen en een beetje gerustgesteld. Inmiddels was het schieten weer begonnen en ik liep verder de kerk in.
Ik geloofde mijn ogen niet wat ik toen zag. Naast de kerk ligt de Gravenstraat en dus ook de zijkant van de kerk. De mensen klommen in hun angst in de glas-in-loodramen, maakten een gat in het glas, kwamen zo naar binnen en konden via de preekstoel naar beneden. Ongelooflijk wat mensen in doodsangst doen. ‘s Avonds om een uur of zeven kwamen er twee hoge Duitse officieren naar binnen, met hun grote petten op en lange groene jassen en glanzende laarzen, om te zeggen dat het afgelopen was.
Ik heb nooit meer zo hard gelopen als toen om thuis te komen en door mijn lieve moeder gezoend te worden. Ze wist al wat er gebeurd was, want mijn zuster had op de een of andere manier weten weg te komen en was meteen naar mijn ouders gegaan.
De volgende dag kreeg ik nog een toetje gepresenteerd. Ik liep op de Rozengracht aan de rechterkant richting Astatheater. Eenmaal vlak bij de Rozendwarsstraat begon het schieten weer. Langs de stoep stond een handkar waar ik onder ging liggen bibberen. Wat bleek? Of de B.S. of de politie, dat weet ik niet meer, was op jacht gegaan naar zwarthandelaren en ander gespuis die altijd op de hoek Rozenstraat rondhingen. Ik ben maar weer gauw naar huis gegaan.
April 2015
Views: 6897