Sjoerd de Vrij

Sjoerd de Vrij (1913-1992)

Sjoerd de Vrij, Stockholm 1945
bladzijde 84 en verder uit “Op de golflengte van Radio Herrijzend Nederland, door Sjoerd de Vrij” (1990)

Kort na de bevrijding van Eindhoven komt op 18 september 1944 de zender ‘Radio Herrijzend Nederland’ in de lucht met Sjoerd de Vrij als oorlogscorrespondent. Aanvankelijk werkte hij onder het pseudoniem Peter Vrijman mede aan de rubriek ‘Nederland Herrijst’, waarin hij circa driemaal per week nabeschouwingen gaf over de toestand in het bevrijde deel van Nederland. Vanaf 1 april 1945 reist hij door Europa waarvan talrijke reportages van hem worden uitgezonden.

Hij spreekt met Koningin Wilhelmina op 5 mei 1945, de dag der onvoorwaardelijke Duitse capitulatie.
In Wageningen had generaal Blaskowitz de overgave aangeboden aan de Canadese bevelhebber Foulkes.
Dit voor Nederland zo belangrijke nieuws kon niet anders worden verspreid dan via de communicatiemiddelen ‘Herrijzend Nederland’ en het ‘Algemeen Nederlands Persbureau’, de zender van de tijdelijke omroep en het hoofdkantoor van het persbureau bevonden zich beiden in Eindhoven.

Daarna trekt hij door Nederland en komt ook in Amsterdam, waarvan hij verslag doet:

De zevende mei van ‘45
Als een buitengewoon voorrecht ben ik altijd blijven beschouwen, dat ik ooggetuige heb mogen zijn bij de vreedzame bevrijding van West-Nederland op dien onvergetelijken, stralenden Meidag.

In den vroegen ochtend verlieten wij onze standplaats Hoenderloo. De Canadeesche kok had ons nog van alles meegegeven, rantsoenen voor 96 uur, want de honger in de groote steden was groot, ontstellend groot en de meest aangrijpende verhalen over mannen, vrouwen en kinderen, die eensklaps van uitputting waren gestorven, hadden de ronde gedaan. Aan een vlotten ‘opmarsch’ scheen echter nog wel iets te haperen, want toen wij om acht uur in de nabijheid van de Wageningsche barrière arriveerden, stopten de voorste auto’s van de gemotoriseerde Canadeesche colonne en het zou nog tot tien uur duren alvorens het definitieve sein voor vertrek kon worden gegeven. Achteraf beschouwd was dit ongewenschte oponthoud voor ons de redding, want de half versleten auto, die ons door vrienden ter beschikking was gesteld, blies net den laatsten adem uit. Tijd en gelegenheid voor reparatie was er niet, en als buitenlandsche collega’s zich niet over mijn vriend en mij hadden ontfermd, zouden wij de grootste belevenis in ons leven toch nog hebben gemist. De correspondent van radio-Parijs noodigde mij uit naast hem in de jeep plaats te nemen en tegelijkertijd zijn gids te blijven voor de eerstkomende dagen. Met een klein rukje van zijn sterke jeep duwde hij ons vehikel met een hautain gebaar opzij…
De tocht kon beginnen, de triomftocht van het Westen.
Van Zeist naar Utrecht was er vrijwel geen doorkomen aan, en de hulde, die ons ten deel viel, telkens als we door het gedrang even moest stoppen, was zoo overweldigend, dat wij ons steeds beschaamd gevoelden. Hij als Franschman en ik als Nederlander-uit-het-Zuiden behoorden immers zelf tot de pas bevrijden! Maar vertel dat maar eens aan een publiek dat uitzinnig van vreugde en blijdschap zijn ontroering lucht wil geven en nog meer van streek raakt als de eenige ‘Canadees’ ook nog Nederlandsch spreekt. En dus lieten wij ons fêteeren, lieten wij ons omhelzen, lieten wij ons de haren uitrukken, lieten we, als gewillige slachtoffers alles maar toe om landgenoten die eindelijk, e-i-n-d-e-l-i-j-k vrij waren de gelegenheid te geven hun onuitsprekelijke dankbaarheid te toonen voor iets waaraan wij part noch deel hadden, maar gevoelens die wij zoo goed konden begrijpen, omdat hij in Parijs en ik in Eindhoven zelf enkele maanden geleden het wonder der eigen bevrijding hadden beleefd.

De rondrit door de stad met vijfentwintig diaconesjes uit het groote ziekenhuis -de directrice had het enthousiast toegestaan- was ongetwijfeld een hoogtepunt en eerst nadat wij hen weer bij de lachende patiënten hadden teruggebracht konden wij naar de Maliebaan rijden om Mussert in zijn hol op te zoeken, want wij wisten niet beter of hij zou zich daar met zijn allerlaatste getrouwen verschanst hebben om -volgens zijn eigen beweringen- in de uniform van Duitsch soldaat het voorbeeld van zijn ‘grooten’ meester volgend, den heldendood te sterven.
Voor het Hoofdkwartier was het rustig. Aan den overkant van de Maliebaan liepen soldaten in Feldgrau op en neer maar in Musserts verblijfplaats viel niets te bespeuren wat op eenige verdediging leek. De groote deur, die tot de vestibule toegang gaf, was open, en voor we het wisten stonden wij in de werkkamer van den man zonder wie Nederland geen toekomst meer had, en die zich nog in ’43 had laten uitroepen tot leider van het Nederlandsche volk!

Een oudere heer, dien wij beiden voor de concierge hielden, dat wil zeggen, de nieuwe concierge, vertelde ons op verzoek, dat de leider zich in Den Haag bevond, en de wijze, de eerbiedige wijze waarop hij het woord ‘leider’ uitsprak maakte mij argwanend en nadat een kleine vrouw met het hatelijke driehoekje getooid, zich bij het gezelschap had gevoegd -later bleek het Musserts secretaresse te zijn- merkte ik eigenlijk eerst, dat het hoofdkwartier nog steeds in handen der NSB’ers was!

Mijn collega had voor de geheele affaire weinig belangstelling en probeerde intusschen hardnekkig den tekst te vertalen van een op afficheformaat gedrukte proclamatie, de allerlaatste die in alle vertrekken was aangebracht. Het was des leiders eerste erkenning van de nederlaag als hij daarin opmerkte: “Of Europa in de naaste toekomst ten onder zal gaan, weet ik niet. De verantwoordelijkheid voor het behoud van ons werelddeel rust nu voor een groot deel op Engeland. Maar de verplichting om daartoe mede te werken, blijft voor alle Europeesche volkeren, ook voor het onze!” Op deze ‘profetische’ woorden zaten wij nou net niet te wachten en ik was het met mijn vriend eens, dat het hoog tijd werd om te vertrekken, want er waren nog meer steden te ‘bevrijden’: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag…

In Amersfoort vonden we het beruchte kamp in liquidatie: er heerschte geen feeststemming, maar op de ingevallen en aschgrauwe gezichten van de getergde gedetineerden lag een glans van onuitsprekelijk geluk. Deze zonovergoten Meidag had hen aangetroffen als vrije menschen: sommigen hadden haast om weg te komen, desnoods te voet, anderen bleven rondhangen en maakten nog geen aanstalten om de hel voor altijd achter zich te laten. Daarvoor was de overgang blijkbaar te groot. In de stad zelf lagen nog honderden Duitsche soldaten en op de hoeken van de straten stonden ze, somber zwijgend, met het geweer op de schouder, de uitbarstingen van vreugde gade te slaan, waarmede de inwoners de enkele geallieerden soldaten verwelkomden. Het gejuich ging wel van harte, maar de vrees voor de zwaarbewapende moffen was groot, dan dat het overging in een orkaan van vreugdekreten, zoals we dat in Utrecht hadden meegemaakt.

Later den middag, in Amsterdam, bemerkten we bijna aan den lijve, dat het wantrouwen der bevolking allerminst misplaatst was. In de nabijheid van den Dam was het onwaarschijnlijk stil, tot er opeens mitrailleurvuur weerklonk en de waarschuwing van de BS aan ons adres inderdaad niet ongegrond bleek, namelijk dat een groep van desperate Duitschers zich niet wilde overgeven en af en toe het vuur openden op de weerlooze burgerbevolking. Lang heeft dit verzet ‘bis zum letzten Patrone’ niet kunnen duren, maar het was ongetwijfeld een wanklank op den grootsten feestdag in onze geschiedenis, omdat op het allerlaatste oogenblik nog Nederlanders het slachtoffer werden van Duitsch barbarisme.

Uitsnede verslag BG 7 mei 1945, doden gewonden namen, bron NA 2.13.208 inv 2614 BS-OD

Er was overigens weinig verschil in de wijze waarop de bevrijde bevolking van het Westen de geallieerden welkom heette en in het begin heeft dat hij vrijwel alle collega’s tot geruststelling aanleiding gegeven omtrent den gezondheidstoestand van duizenden en nog eens duizenden stadsbewoners, een geruststelling, die allerminst gerechtvaardigd was. Met de uiterste, beslist uiterste krachtsinspanning hadden de meesten hun allerlaatste reserves opgebruikt om den Canadeezen tenminste te toonen, dat Nederland dankbaar was voor hun offers. Deze explosies van blijdschap werkten misleidend. Wij werden er eerst allebei het slachtoffer van; wij hadden alleen de menschen gezien, die nog acte de préséance kónden geven, maar vermoedden in de verste verte niet wat we nog te zien zouden krijgen, binnenskamers, later, in een stadsdeel van Amsterdam, waar we heen getroond werden door een arts, die de gevolgen van deze noodlottige vergissing doorzag en begreep wat het voor de bevolking zou betekenen, wanneer al te oppervlakkige berichtgeving over de hoerastemming de werkelijkheid zou kunnen verdoezelen: de werkelijkheid van den hongersnood, die niet dreigde, maar al sinds lang een feit was.

Als men over de bevrijding van Nederland spreekt of schrijft, zal dit droevige hoofdstuk nooit achterwege mogen blijven. Niet alleen op mij, maar ook op mijn Franschen collega en op al die andere buitenlandsche correspondenten hebben de stervende vrouwen en kinderen van Amsterdam en Rotterdam, die de bevrijding niet meer bewust beleefden, den grootsten indruk gemaakt.

Deze welsprekende, zwijgende begroeting van de uitgeteerde lichamen, de onwaarschijnlijk grote ogen die ons met weemoed aanstaarden -ik geloof, dat ik het nooit meer zal kunnen vergeten.

Voor ons was de werkelijke vreugde verdwenen en het gejubel der massa dat ons overal tegemoet klonk en vergezelde, vermocht niet meer het benauwde stilzwijgen verbreken, waarmee de talloze slachtoffers van de Duitsche bezetting ons hadden verwelkomd op dien eersten dag van Nederlands herrijzenis.

Bron: bladzijde 84 en verder uitOp de golflengte van Radio Herrijzend Nederland, door Sjoerd de Vrij”, uitgave 1990, Europese Bibliotheek, ISBN 90 288 4892 4

familiearchief Sjoerd de Vrij, via Jelle de Gruyter
Views: 1369

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.