Hengelo 13 maart 1916 – Amsterdam 7 mei 1945
De ouders van Fredericus Joseph (Herman) Budde waren Fredericus Johannes (Frits) Budde en Theodora Maria Sötebeer. Ze kregen 3 zonen en een dochter. Herman trouwde in 1937 met de uit Zaandam afkomstige Klasina Kok en ze woonden vanaf november 1944 op de Zieseniskade 21-II.
Herman overleed op 7 mei om 15.00 uur op de Dam als gevolg van schotwonden, 29 jaar oud. Zijn weduwe bleef achter met drie kleine kinderen. Zij vocht jarenlang voor erkenning en compensatie; dochter Dora zette het werk voort.
Het weekblad Vriendin plaatste dit artikel. Dora: Ook al is het nu 68 jaar geleden, het doet nog steeds verschrikkelijk veel pijn.”
“Ik heb slechts één herinnering aan mijn vader. Tijdens een verhuizing naar Amsterdam, met paard en wagen. Ik zat als klein meisje achter in de wagen en staarde naar de rug van mijn vader voor me, die op de bok zat. Ook al is het al 68 jaar geleden, ik zie dit beeld nog heel helder voor me.
Ik ben geboren midden in de Tweede Wereldoorlog. Voor mijn ouders was dit een verschrikkelijke tijd. In 1943 moesten alle mannen tussen de 18 en 35 jaar zich melden voor de Arbeitseinsatz, verplicht werken in Duitsland. Mijn vader wilde z’n gezin niet alleen laten, maar hij werd opgepakt en als dwangarbeider in een Duitse machinefabriek geplaatst. Tot tweemaal toe is hij gevlucht en, met hulp van het verzet, ondergedoken in Amsterdam.
Op 5 mei 1945 kwam eindelijk een einde aan vijf jaar onderdrukking. Nederland werd bevrijd. Mijn ouders waren zó blij en opgelucht. In de ochtend van 7 mei zei mijn vader tegen m’n moeder: ‘Klasien, nu gaan we een nieuw leven tegemoet! Laten we de stad in gaan om de Canadese bevrijders te verwelkomen.’ Mijn vader en broer van zeven jaar oud gingen alvast vooruit. Mijn moeder, broertje van anderhalf en ik, drie jaar oud, zouden ze op de Dam ontmoeten. Hier stroomde het vol met duizenden uitgelaten Nederlanders. Een jubelende, dansende menigte, stralend van geluk. Overal bloemen. Muziek klonk uit draaiorgels. Voor het eerst sinds de oorlog weer de kleuren oranje en rood-wit-blauw.”
“Tot om 15.00 uur ineens geknal klonk van geweerschoten. In De Groote Club, pal naast het Koninklijk Paleis, zat nog een eenheid van de Kriegsmarine. Duitse soldaten, die nog niet ontwapend waren. Vanaf het dak begonnen ze met verbeten gezichten te schieten. De kogels vlogen in het rond. Paniek brak uit. Gehuil, geduw, kinderen die onder de voet werden gelopen.
Mijn moeder heeft hier niets van meegekregen. Toen wij naar de Dam gingen, werden we onderweg al tegengehouden. ‘Ga niet, ga niet’, werd er paniekerig geroepen. ‘Er wordt geschoten.’ s Avonds laat werd mijn broer ergens in de stad gevonden. Helemaal onder het bloed. Maar nog wel in leven.
Mijn vader had het helaas niet gered. Ik was nog te jong om het bewust mee te maken, maar voor mijn moeder was dit een grote nachtmerrie. Ineens stond ze er alleen voor met drie jonge kinderen. Binnen twee jaar is ze, uit pure noodzaak, hertrouwd met een weduwnaar met vier kinderen. Ze kregen samen nog twee kinderen. Dus ineens waren we met z’n elven thuis. Over mijn vader werd nooit gesproken. Nooit. Ik wist niet beter dan dat hij in Rusland of Duitsland gevangen zat en ooit weer terug zou komen. Daar hoorde je over praten, als kind wil je dat geloven. Mijn vader zou hoe dan ook terugkomen. Punt.’
Mijn stiefvader was mijn nieuwe vader, dus ik moest ‘papa’ tegen hem zeggen. Ook wilde hij dat ik op school zijn achternaam zou aannemen. Beide vertikte ik. Hij was immers mijn vader niet. Dat wist ik donders goed. Mijn stiefvader was geen prettige man. Weinig liefdevol. Op school werd ik regelmatig uitgescholden voor ‘lange lat’ of ‘sproetenkoningin’, waardoor ik me heel minderwaardig voelde. Maar toen ik eens foto’s liet maken in de stad, vroeg de fotograaf of hij mijn foto’s in de etalage mocht hangen. Ik voelde me vereerd en kwam met mijn hoofd in de wolken thuis. ‘Wat! Jij? Hoe kan hij dat nou vragen?’ reageerde mijn stiefvader bot.”
“Op dat soort momenten miste ik mijn vader. Hij zou anders hebben gereageerd. Aan hem had ik vast meer gehad. In mijn gedachten was m’n vader altijd beter, leuker en sterker dan alle andere vaders. Dat had natuurlijk helemaal niet zo hoeven zijn, maar ik had hem nooit gekend. Ik romantiseerde hem. Het beeld dat ik van hem had, was dat van een lieve, zachte man. Vol levenswijsheid. Net als mijn grootvader. Op mijn dertiende vroeg mijn moeder aan ons of we het goed vonden dat het graf van onze vader geruimd zou worden. Het graf? Ik wist niet eens van het bestaan van een graf. Toen pas drong het tot me door: mijn vader is dood. Omgekomen in de oorlog. En hij komt nóóit meer terug. Nooit. Dat deed verschrikkelijk veel pijn. Te veel om erover te praten. Zowel voor mij als mijn moeder. Daarom werd de situatie rondom mijn vader nog steeds doodgezwegen. Wel werd het graf geruimd.”
“Op mijn negentiende trouwde ik met mijn grote liefde. In de jaren die volgden, kregen we kinderen. Hoe blij ik ook was, het maakte me ook verdrietig. Waarom mocht mijn vader dit niet meemaken? Toch heb ik altijd gevoeld dat hij bij me was. Als beschermengel. Zoals die keer dat ik ’s avonds laat alleen langs een verlaten park liep en er plots een auto heel zachtjes naast me kwam rijden. Mijn haren gingen recht overeind staan. Wat moest ik doen? In enkele seconden flitste er van alles door mijn hoofd. Heel snel ben ik overgestoken en naar een huis gerend waar nog licht brandde. De man die daar woonde, heeft me veilig naar huis gebracht. Voor mijn gevoel heeft mijn vader me toen geholpen.
Ook heb ik mijn vader wellicht een keer op televisie gezien. Op een avond zaten mijn man en ik op de bank tv te kijken, toen plots beelden werden vertoond van 7 mei. Ik verstarde. Ik wist niet eens dat er beelden waren van de gebeurtenissen op de Dam van die dag. Hoe verschrikkelijk het ook was, mijn ogen bleven toch gefixeerd op het scherm. Bij iedere mannengestalte die ik op de grond zag liggen, dacht ik: zou dat mijn vader zijn?”
“Naast mijn eigen gemis, had ik ook erg met mijn moeder te doen. De liefde van haar leven werd vermoord, zo zinloos. Daarna is ze nooit meer zo gelukkig geweest als met hem. Dat vind ik zo erg voor haar. Het heeft heel lang geduurd voordat ze door de overheid erkend werd als weduwe van een burger-oorlogsslachtoffer. Er werd gezegd: `De oorlog heeft geduurd van 10 mei 1940 tot 5 mei 1945. Dit incident is gebeurd op 7 mei 1945, dus u heeft nergens recht op. Dat is de wet.’
Ongelooflijk, hoe hard instanties kunnen zijn. Mede hierdoor leefden we in armoede. Zowel mijn broers als ik konden goed leren, maar er was geen geld voor vervolgonderwijs. Daarom moesten we vanaf ons veertiende aan het werk. Pas eind jaren 80, veertig jaar nadat mijn vader is vermoord, werd m’n moeder eindelijk erkend als weduwe van een burgeroorlogsslachtoffer. Dat vind ik echt schandalig. Ze heeft toen een fooitje gekregen. In die periode hebben we voor het eerst intense gesprekken over mijn vader gehad. Pas toen hoorde ik de details. Dat was erg emotioneel.
Met mijn broers praat ik nooit over onze vader. Voor mijn oudste broer, die er ook bij was op de Dam, is dit te zwaarbeladen. Mede hierdoor is het voor mij extra prettig dat ik naar een plek kan gaan om mijn vader te herdenken. Voor mij is dat de Dam. Ik woon in Amsterdam-Noord, dus als ik naar de bioscoop of het theater ga, kom ik altijd langs de Dam. Dat vind ik fijn. Soms blijf ik daar uren op een bankje zitten, en denk ik: waar zou het gebeurd zijn? Die momenten geven mij troost.
Vroeger haatte ik Duitsers. Als ik tijdens een vakantie iemand alleen al die taal hoorde spreken, liepen de rillingen over mijn lijf. En als ik een Duitse man zag, vroeg ik me af of dat de moordenaar van mijn vader zou zijn. Tot ik een keer de uitspraak `Haat vernietigt jezelf’ las. Ja, dacht ik toen: een mens moet kunnen vergeven. Toch word ik al bij het woord ‘oorlog’ angstig. Een oorlogsfilm kijken, een boek over de oorlog lezen; ik kan het niet. Het doet te veel pijn. Al ruim vijftig jaar bid ik iedere avond voor het slapengaan: laat er geen oorlog uitbreken. Voor veel mensen is het vanzelfsprekend dat ze in een land wonen waarin het al zo lang vrede is. Maar voor mij is het een groot goed, waar ik iedere dag dankbaar voor ben.”
“Ieder jaar op 7 mei brand ik om 15.00 uur een kaarsje voor mijn vader. In 2010 was het precies 65 jaar geleden. Die ochtend werd ik wakker en spontaan besloot ik om iets speciaals te doen. Toen heb ik twee grote vellen papier gepakt. Op de ene schreef ik: ‘Op 7 mei 1945 is mijn vader doodgeschoten op de Dam! Op de ander zette ik dezelfde tekst in het Engels. Met touwtjes hing ik de vellen om mijn nek; één voor mijn borst en één op mijn rug. Durf ik zo naar buiten, vroeg ik me af. Maar ik besloot te gáán en liep naar de Dam.
Ik trok veel bekijks. Sommige mensen keken alleen naar me, anderen maakten een praatje. Zoals een jongetje van een jaar of tien, samen met zijn moeder. Hij had toevallig eerder die week net op school geleerd over 7 mei, dus het maakte grote indruk op hem dat hij mij zo zag staan Uiteindelijk heb ik van 11.00 uur tot 19.00 uur op de Dam gestaan Aan het einde van de dag had ik geen benen meer over, maar ik had zo’n euforisch gevoel. Dit was mijn manier om mijn vader herdenken. Het is nu 68 jaar geleden dat mijn vader is overleden. En ook al heb ik hem niet bewust mogen leren kennen, het doet nog steeds verschrikkelijk veel pijn om over hem te praten. Hoe kan dat toch, denk ik soms. Maar het is mijn vader. Zijn bloed zit in mij. Ik ben ervan overtuigd dat mijn vader, als ik doodga, op me staat te wachten. Die gedachte geeft rust.”
BRON: WEEKBLAD VRIENDIN.NL NR.18 2013
PDF met artikel uit tijdschrift Vriendin
Al eerder hadden we het relaas van haar moeder in de Telegraaf van 7 mei 1982 gevonden.
In 2004 heeft de Libelle een artikel geplaatst over Dora Budde, waarin ze een oproep deed om mensen die op 7 mei 1945 op de Dam waren, om hun verhaal te vertellen. Een deel daarvan heeft de stichting op de website geplaatst.
Animatie van de totstandkoming van de naamsteen van Herman via plaatseensteen.nl