Stientje Havenga 1923-2015
Via dochter Marion ontvingen we deze bijdrage:
Mijn moeder is hierbij geweest. En heeft gerend voor haar leven. De mensen die naast haar liepen vielen neer. Gelukkig is voor haar alles goed afgelopen.
Ze had een administratieve functie op het hoofdbureau van politie. Op 7 mei is ze met wat collega’s naar de Dam gegaan, omdat ze wisten dat daar Canadezen zouden komen. Die collega’s is ze in de consternatie die ontstond kwijtgeraakt. Maar ik heb niet gehoord dat hen iets is overkomen. Samen met een paar mensen heeft ze uren in een trappenhuis gezeten.
Volgens mij is ze lopend weer thuisgekomen. Mijn opa werkte ook bij de politie, hij was in uniform en was niet op de Dam aanwezig, maar wist dat ze naar de Dam gegaan was en heeft doodsangsten uitgestaan.
De meerdere van mijn opa had halverwege de oorlog gevraagd aan mijn opa of mijn moeder geen zin had bij de politie te komen werken. Er waren namelijk veel “foute mensen” bij de politie en ze wisten dat mijn opa daar niet bij hoorde.
Mijn opa was behalve politieman ook nog bij de BS (Binnenlandse Strijdkrachten) en deed illegaal werk, waar hij tegenover zijn vrouw en 2 dochters nooit veel losliet. (Wat niet weet, wat niet deert!) Het was een echte Groninger: een man van weinig woorden.
Ze woonden in de Legmeerstraat 76. De overbuurman vroeg of ze zijn zoon niet als onderduiker konden hebben. Ze hadden tenslotte een knots van een zolder op het huis en dus plaats genoeg. Mijn moeder en haar zuster waren meteen enthousiast, maar opa vond het geen goed idee. Dit vanwege de activiteiten bij de BS, Engelse zender en de verfhandel Martens op de benedenverdieping, die aan de Duitsers leverden (NSB’ers). Maar de dochters wonnen en zo kwam “mijn vader” op zolder wonen. Ze zijn in 1948 getrouwd en ik ben in 1949 geboren.
Mijn vader Wilfried Kalkman (1924-2001) is geboren in Amsterdam en sinds hij ongeveer 10 jaar was leefden zijn ouders gescheiden en is met zijn broer en Duitse moeder verhuisd naar Berlijn. Hij heeft daar het Gymnasium gedaan, maar kon dat niet afmaken, omdat hij gedwongen was zich aan te sluiten bij de Hitlerjugend. Maar hij was natuurlijk Nederlander en is toen met hulp van de illegaliteit gevlucht naar Nederland en heeft een tijdje ondergedoken gezeten in Winterswijk, maar moest daar weg, omdat dat te gevaarlijk was en kwam dus toen in Amsterdam bij mijn grootouders in de onderduik.
Hij kende in Berlijn Hildegard Knef, die in het boek Der geschenkte Gaul (Het gegeven paard) over mijn vader geschreven heeft. Op pag. 35 staat: “Wilfried, de Hollander, verdween, samen met de peentjes, die hij op Oranje-feestdagen in zijn knoopsgat droeg. Na drie weken kwam er een brief uit Bazel.”(verstuurd door de illegaliteit) Mijn vader was karikaturist en heeft gewerkt voor De Tijd, Het Vrije Volk, Algemeen Dagblad, Nieuwsblad van het Noorden, Arnhemsche Courant en Dagblad Tubantia.
Daarvoor heeft hij als tekenaar gewerkt bij Toonders studio. Zij karikaturen zijn te vinden in het Persmuseum, nu gefuseerd met het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid.
Mijn moeder heeft na de oorlog gewerkt bij Bureau Opsporing Oorlogsmisdrijven en moest alle rapporten uittypen, die rechercheurs verzameld hadden van mensen die teruggekomen waren uit de kampen en onderduikadressen. Dat heeft haar altijd erg aangegrepen.
Zij heeft, bij mijn weten, nooit last gehad van de gebeurtenis op de Dam. Wel heeft ze mij altijd veel verteld over de oorlog met alle ellende.
November 2017
Views: 5950