Herbert W. Gunst, destijds 13 jaar
Hoe mijn schoolkameraadje Tonny en ik op die gedenkwaardige middag op de Dam zijn geraakt, is voor mij nog steeds een raadsel. Waarschijnlijk zijn wij, na ’s middags onze één of twee keer per week verstrekte schoolmaaltijd -welke per klas in een schoolgebouw aan het begin van de Overtoom werd uitgedeeld- te hebben opgegeten, naar de Dam gelopen. Wellicht hadden we bij gerucht vernomen, dat daar de Bevrijders zouden komen…..!
Op de Dam aangekomen installeerden we ons in een lantaarnpaal, precies vóór de Groote Club, de plek waar in normale tijden een met baret getooide kunstschilder zijn landschapjes vervaardigde en verkocht. De menigte onder ons golfde heen en weer en we zagen tussen de mensenmassa zelfs enige Geallieerde pantservoertuigen, die snel weer vertrokken. De op veel foto’s afgebeelde Duitse voertuigen heb ik niet gezien.
Opeens weerklonk er gegil en geschreeuw en de menigte onder ons verdween. Tonny liet zich vallen en ik bleef met mijn rechtermouw aan de paal haken. Met enig geweld kwam ik los en rende weg van de Groote Club van waaruit, in mijn beleving, het geluid van harde zweepslagen weerklonk. Om mij heen was niemand meer. Iedereen was verdwenen. Ik rende naar de overkant van de Dam, richting bijkantoor van een bank op de hoek van de Dam en het Damrak, waar zich achter een lantaarnpaal een grote tros mensen ‘verborg’.
Al snel rende iedereen om de hoek, het Damrak op. Bij de beddenzaak Woltering stonden een aantal mensen het ijzeren hek te vernielen om zo, binnendoor via de winkel met een uitgang op de Nieuwendijk, te kunnen ontkomen. Het glas van de etalages was al kapotgeslagen en iedereen perste zich door het interieur van de winkel, richting Nieuwendijk. Ik struikelde over iets en viel, iemand greep me vast en tilde me op, anders was ik onder de voet gelopen.
Buiten gekomen was daar Tonny weer. Vóór wij rechtsaf sloegen zagen wij vóór de winkeletalages van Woltering, op het inspringende trottoir, een dode of zwaar gewonde vrouw liggen in een enorme plas bloed. Er was iemand bij haar, maar wij sloegen er verder geen acht op. Rennen, rennen, rennen. De Nieuwendijk af, wat achteraf natuurlijk stom was, want vanuit de Groote Club kon zo in ‘onze’ richting worden geschoten. We renden een zijstraat in en kwamen uiteindelijk in de Jordaan tot rust.
Ik voelde nattigheid in mijn linkerschoen. Na onderzoek bleek ik in mijn linkeronderbeen een grote bloedende vleeswond te hebben opgelopen. Op dat moment kwam er een vrouw uit een woning en vroeg wat er aan de hand was. Tonny en ik legden uit wat er was gebeurd. Ondertussen keek zij naar mijn been. Ze zei “Kom even binnen.” Met een doek maakte ze de wond schoon en deed er een nat verband om. Later bleek dat een maandverband mijn bloeding heeft gestopt.
Achteraf heb ik er heel veel spijt van gehad, dat ik deze vrouw nooit meer goed heb kunnen bedanken. Ik wist de straat en haar huisnummer niet meer, noch kende ik haar naam.
Tonny en ik hebben ons toen gesplitst. Hij woonde op de Haarlemmerweg en ik in de Marco Polostraat. Mijn geheugen laat zich nu in de steek. Ik weet echt niet meer, hoe mijn moeder bij mijn thuiskomst heeft gereageerd en hoe de avond verder is doorgebracht. De volgende dag was het weer: gewoon doen. Want er was nog steeds voedselgebrek…
Maart 2016