Aanleiding, slachtoffers, schuldvraag
Norbert-Jan Nuij
Amsterdam 7 mei 1945: een bevrijdingsdag vol oorlogsgeweld, met de schietpartij op en om de Dam als het laatste grote bloedbad op Nederlandse bodem. Omdat een legertje professionele en amateurfotografen klaarstond om de intocht van de Canadezen vast te leggen, is dit waarschijnlijk het meest gefotografeerde drama van de Tweede Wereldoorlog in Nederland. Toch dragen de meer dan honderd bekende foto’s nauwelijks bij aan de grote vraag hoe dit kon gebeuren, twee dagen na de Duitse capitulatie. Het gros van de beelden is genomen voor aanvang van de schietpartij of na afloop, waarbij met name het gewondenvervoer veelvuldig in beeld is gebracht.
Aanleiding
Over de aanleiding en oorzaak is in toenmalige krantenverslagen en getuigenverhalen (maar ook nog ver na 1945) vaak sprake van dronken en wraakzuchtige Duitse militairen die onverwachts het vuur openen op de feestvierende menigte. De meest gangbare theorie is echter – die toentertijd ook al in diverse kranten te lezen was – dat de aanleiding verband hield met de aanhouding en ontwapening van Duitse militairen op straat door de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (BS), waarbij een Duitser zou zijn neergeschoten. Historicus Lou de Jong voegde daar een nieuwe mogelijke verklaring aan toe: de openbare mishandeling van zogenoemde moffenmeiden op een kar op de Dam. Het is echter onduidelijk wat De Jong ertoe gebracht heeft de verklaring van getuige Karel Marquenie uit 1968 in zijn levenswerk op te nemen als serieuze optie, omdat het in geen enkele andere getuigenverklaring of verslag genoemd wordt met betrekking tot 7 mei (zie: Operatie Three Castles, ‘Naschrift’). Ook het verhaal van dronken Duitse Kriegsmarine-militairen in De Groote Club onbreekt in elk verslag van betrokken BS-commandanten (zoals Overhoff en Trampusch). In sommige BS-verslagen worden de aanhoudingen van Duitse militairen en de overname van het Geldkantoor wel genoemd als mogelijke aanleiding, maar zonder te benoemen of deze acties wel of niet binnen het mandaat van de BS vielen. De laatste jaren is er vaker op gewezen dat de BS niet gewapend op straat mocht komen, laat staan Duitse troepen ontwapenen. Op papier mocht dat alleen de Brits-Canadese 21e Legergroep, onder bevel van veldmaarschalk Montgomery, aan wie de Duitse Wehrmacht in Nederland, Noordwest-Duitsland en Denemarken zich op 4 mei bij Lüneburg had overgegeven.
Capitulatie
De situatie in West-Nederland en Amsterdam was in de praktijk ingewikkelder dan het op papier en achteraf gezien lijkt. Hoewel vanaf 5 mei om 8:00 uur de onvoorwaardelijke capitulatie van alle Duitse troepen in Nederland van kracht was, lag er in Festung Holland nog een bewapende strijdmacht van 120.000 man. De eerste geallieerde troepen zouden hier pas op 7 mei binnentrekken. De hoofdpunten van de capitulatiebevelen voor Nederland werden vastgelegd in Wageningen in Hotel De Wereld, maar ook op 6 mei vonden er nog aanvullende besprekingen plaats tussen de Canadese en Duitse legerleiding. In afwachting van de komst van de geallieerden moesten niet alleen de Duitse troepen, maar ook de BS tot nader bevel ‘ter plaatse’ blijven. In Amsterdam vormden een paar duizend gewapende Duitsers en een BS-macht (op papier 5000 man) met ruim 2000 wapens een kruitvat. Wrok- en wraakgevoelens waren vonken die de hoofdstad in vuur en vlam konden zetten.
Op 5 mei was de toestand in Amsterdam volgens Trouw onduidelijk en dubbelzinnig. Om 8:00 uur hield een kleine Duitse afdeling een capitulatieplechtigheid, waarbij de geweren van de schouders gingen en de patronen uit de magazijnen werden gehaald. Overal verschenen vlaggen, maar anderhalf uur uur later werd er geschoten op het verzamelde publiek vanuit het SS-gebouw, waarbij een dode viel. De Duitse militaire politie (Feldgendarmerie) rekende de daders in. ‘s Avonds ontstond er een ernstige schietpartij bij de Valkenburgerstraat na een inval van de Grüne Polizei in een BS-post: vier verzetsmensen kwamen om het leven en mogelijk acht Duitsers. Ook de volgende dag was de Grüne Polizei, volgens een dagboekverslag van Gerardus Jacobus Buijs, nog ‘zeer actief en racet provocerend met overvalwagens en mitrailleurs op de menigte gericht door de drukke straten, zoals Kalverstraat en Nieuwendijk’.
Het straatbeeld toonde een bezetter die de orde tot het laatst, desnoods met harde hand, wilde handhaven. Voor de bevolking was de voortdurende gewapende Duitse aanwezigheid een domper op de feestvreugde; voor het zwaar beproefde verzet was het nog moeilijker te verteren dat de bezetter zelfs ná de capitulatie nog de baas was op straat.
Spanning
De laatste oorlogsmaanden hadden de Sicherheitspolizei/-dienst en de politie-eenheden van de Ordnungspolizei (Grüne Polizei) onverminderd jacht gemaakt op het groeiende verzet. Met geallieerde hulp en bewapening kon de BS weliswaar meer aanslagen en sabotageacties uitvoeren, maar wel tegen een hoge prijs. In Amsterdam werden in de maanden januari-april 1945 nog minstens 130 burgers, gijzelaars en verzetsmensen als represaille doodgeschoten en vele anderen opgepakt. Met de toenemende Duitse repressie en een snelgroeiende BS was het bewaren van een strikte geheimhouding (nog) lastiger dan voorheen. Hierdoor nam de pakkans toe, maar ook de kans op verraad en afgedwongen informatie. Het grote verlies van kameraden, de slopende spanning van het leven in illegaliteit en de hongerwinter hadden de ondergrondse strijders uitgeput. Het vooruitzicht van de overwinning, om uit de schaduw te treden en in het uur van de bevrijding de bezetter de genadeklap te geven, om verraders en nazimisdadigers in te rekenen, had ze op de been gehouden.
Overleg BS-commandant Overhoff en Ortskommandant Schröder
Op de 7e mei was de langverwachte komst van de Canadezen het sein voor de Amsterdamse BS om in actie te komen. De overname van het Centraal Station in het centrum om 11:00 uur gebeurde niet op eigen initiatief, zoals bij operatie Three Castles, maar op bevel van hogerhand. Het lijkt erop dat overleg tussen de Amsterdamse BS-top en Ortskommandant H.A.O. (Hans) Schröder, ook een rol heeft gespeeld bij het naar buiten treden van de Binnenlandse Strijdkrachten in de hoofdstad. Zeker is dat er eind april in Amsterdam een ontmoeting plaatsvond tussen Schröder en Overhoff over een wapenstilstand met het verzet. [1] Hoewel er geen harde afspraken gemaakt werden, leek de Oberstleutnant, die bij een deel van de Amsterdamse elite gunstig bekend stond, bereid om de aanstaande machtsoverdracht in samenwerking met de BS te regelen. In naoorlogse steunbetuigingen werd Schröder geprezen vanwege zijn houding – die soms inging tegen het nazibeleid – en zijn inzet voor de stad. Hiervoor zou hij meerdere malen op het matje geroepen zijn, waarbij hem werd voorgehouden dat hij meer Amsterdammer dan Duitser scheen te zijn. [2] Op 6 mei was er nogmaals een overleg waarin volgens Overhoff afgesproken werd dat ‘de Duitsers geconsigneerd zouden blijven’, maar dat ‘ongewapende Duitsers, die voor dienst in de stad moesten zijn ongehinderd zouden blijven’. [3]
Op lokaal niveau was er wel vaker overleg tussen de Duitse autoriteiten en de BS. Het lijkt erop dat in de chaotische bevrijdingsdagen de onderlinge en interne communicatielijnen de ontwikkelingen soms niet goed konden bijbenen, waardoor er verwarring ontstond over de invulling van de capitulatievoorwaarden; over het dragen van wapens of de ontwapening van de bezettingsmacht. Bovendien was het zowel bij de BS als aan Duitse zijde de vraag of alle eenheden de bevelen en instructies van bovenaf zouden opvolgen. De Binnenlandse Strijdkrachten waren een los verband waarin het overkoepelende gezag van commandanten als Overhoff formeel erkend werd, maar vaak feitelijk nog lag bij de leiding van de oorspronkelijke verzetsgroepen. Zowel binnen de BS, als bij de Duitse legerleiding was er twijfel of SS- of andere eenheden zich zonder meer zouden neerleggen bij de capitulatie. In Amsterdam kwamen deze factoren op ongelukkige wijze samen op 7 mei. Escalatie volgde op actie en reactie. Voor de Duitse militairen waren de pogingen van de BS hen te ontwapenen onacceptabel. Omgekeerd was het voor sommige BS-eenheden onacceptabel dat er nog gewapende SS’ers op straat waren. [4]
SS
Na afloop van de laatste schermutselingen bij het Centraal Station waren er berichten dat SS’ers op het Damrak beurtelings op de BS als op Duitsers gevuurd hadden om gevechten uit te lokken. Wehrmacht-soldaten zouden in de laatste fase van de strijd daarom zelfs tegen SS’ers meegevochten hebben. De verantwoordelijke BS-commandant bij het Centraal Station, reserve-kapitein Berckenhoff, sprak na afloop met Hauptmann Bergmann (Feldgendarmerie) over het verloop van het gevecht. De chef van de Duitse militaire politie vroeg hem hoeveel Duitse gevangenen hij gemaakt had: ‘Zwei Wehrmacht und vier SS’, zei Berckenhoff. ‘SS zählt nicht, also zwei Gefängene.’ Waarop Berckenhoff vroeg of hij de SS’ers niet meenam. ‘Hängen Sie die auf meinenthalben’, zei Bergmann, waarop Berckenhoff terugkaatste: ‘Ich kann nicht garantieren, dasz ich das nicht wirklich machen soll’. ‘Also lassen sie die Kerlen herkommen.’ Berckenhoff: ‘De vier SS-mannen werden toen voorgebracht en letterlijk door de Duitser weggetrapt…’. [5]
Natuurlijk kwam het Bergmann (en de BS) ook wel goed uit dat de SS of de verdammte Marine de schuld in de schoenen kregen geschoven, maar het laat ook zien dat het te makkelijk is de verantwoordelijkheid voor de totaal uit de hand gelopen situatie eenduidig bij de BS te leggen.
Overhoff en Schröders chef van de militaire politie, Hauptmann Bergmann, hadden met hun optreden weliswaar de orde hersteld en een grotere ramp weten te vermijden, maar niet kunnen voorkomen dat er al vele slachtoffers waren gevallen. Hoeveel precies?
Aantallen slachtoffers
Na intensief onderzoek zijn door Stichting Memorial 32 slachtoffers getraceerd (inclusief twee man van de Binnenlandse Strijdkrachten) die als gevolg van de schietpartij op en om de Dam zijn overleden. In zijn standaardwerk over Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft Lou de Jong het over ‘twee-en-twintig doden en bijna zestig zwaargewonden van wie ook nog enkelen (hun aantal is onbekend) overleden’. Waarbij volgens hem ‘voorzover bekend’ onder de Duitsers en BS’ers geen slachtoffers vielen. [6] Dit aantal van 22 burgerdoden heeft sindsdien veel navolging gehad en werd uiteindelijk het ‘officiële’ dodenaantal, maar waar was dit cijfer op gebaseerd?
Destijds kwamen de kranten met verschillende cijfers, waarbij het onduidelijk blijft of het alleen om burgerslachtoffers gaat, wat een mogelijke verklaring kan zijn. Opvallend is vooral het veel hogere verliescijfer in Het Parool.
19 doden, 117 gewonden (De Volkskrant, 8-5-1945)
19 doden, 117 gewonden (Vrij Nederland, 9-5-1945)
20 doden, 50 zwaargewonden en 100 lichtgewonden (De Waarheid, 8-5-1945)
22 doden, 93 zwaargewonden (Ons Noorden, 12-5-1945)
23 doden, 93 gewonden (Amsterdamsch Dagblad, 8-5-1945)
40 doden, 200 gewonden (Het Parool, 9-5-1945) [plus 50 gesneuvelde Duitse militairen en 25 gewonden]
Volgens een verslag van het Canadese militaire gezag (datum: 24 mei 1945, opgesteld door luitenant-kolonel M.S. Oxley) was er geen politierapport van het incident; alleen een lijst met gedetailleerde gegevens van 22 omgekomen burgers. Daarnaast noemt het rapport een getal van 125 gewonden (en mogelijk 11 gedode Duitsers). Deze slachtofferlijst (oorspronkelijk bijgevoegd als ‘Appendix A’), ontbrak echter bij de gevonden archiefstukken en is nog steeds zoek. Spijtig, want als De Jong zijn cijfer hierop baseerde, is er opgeteld (dus inclusief de gesneuvelde BS’ers Bobeldijk en Van den Boogaard – door De Jong over het hoofd gezien) slechts een klein verschil met de bevindingen van Stichting Memorial: 26 Damslachtoffers die overleden op 7 mei – waarna er nog vier stierven in de twee volgende dagen, één op 18 mei en nog één op 22 juni. Deze Appendix A had kunnen bijdragen aan een verklaring voor dit verschil van twee doden. [7]
Aangezien er op 7 mei meerdere schietincidenten waren, moest van alle geweldsdoden van 7 mei en later overledenen worden vastgesteld of het daadwerkelijk Damslachtoffers waren. Opmerkelijk genoeg, zo is gebleken, vielen er bij de vuurgevechten achter het Paleis (omgeving Nieuwezijds Voorburgwal/Paleisstraat/Raadhuisstraat) en later bij het Centraal Station geen dodelijke burgerslachtoffers. Wel vielen bij het CS een aantal Duitsers en twee man van de BS, die herdacht worden met een plaquette in het CS (W.H. Zeeman) en aan het Victoria Hotel (Jan de Jongh). Hoewel de schietpartij bij het Centraal Station voortvloeide uit het chaotische vuurgevecht rond de Dam, was daar sprake van een meer geregelde, militaire confrontatie.
In Amsterdam-Noord liep BS-lid Koopmans een buikschot op uit een stengun die per ongeluk afging. Hij overleed om 14:30 uur in het Binnengasthuis. Bij verschillende schietpartijen op de Amstelveenseweg (ter hoogte van het Vondelpark) kwamen uiteindelijk vijf man van de BS om (waarvan vier overleden op 7 mei en één op 26 juni). Ten slotte overleed een voorbijganger bij een korte schietpartij rond 18:30 uur op de Weteringschans. Opgeteld vielen er aan Nederlandse zijde op 7 mei in Amsterdam 33 doden (26 doden op de Dam en nog zeven op andere locaties – exclusief de ongelukkige Koopmans). Met daarbij opgeteld de zeven slachtoffers die op latere datum overleden: 40 doden in totaal.
Gewonden
De gewondencijfers variëren van 50 tot 93 zwaargewonden en 117 tot 200 gewonden in totaal. In een BS-rapport staat dat er om 21:15 uur in het dichtstbijzijnde ziekenhuis, het Binnengasthuis (aan de Grimburgwal), 90 personen waren behandeld; 44 opgenomen en 17 doden. De volgende ochtend om 10:00 uur was de stand van zaken dat er nog 52 patiënten waren opgenomen en 48 na poliklinische behandeling weer waren vertrokken. Deze cijfers komen zo goed als overeen met het originele Wachtrapport–Binnengasthuis, waarin alle binnenkomende patiënten werden geregistreerd, met naam, eerste diagnose en oorzaak; voor 7 mei gaat het om 93 gevallen, waaronder 50 met schotwonden. [8]
Het lijkt erop dat schattingen van rond de 50 zwaargewonden de werkelijkheid het beste benaderen. Het aantal lichtgewonden zal hoger dan 50 geweest zijn, omdat een aantal eerste hulp zal hebben gekregen in de Nieuwe Kerk en andere EHBO-posten, of direct naar huis is gegaan.
Duitse verliezen
Bij de schietpartij op en om de Dam zijn aantoonbaar minstens twee Duitse militairen gedood, want gefotografeerd. Een Grüne Polizist sneuvelde op de Dam-verbindingsweg tussen het Damrak en het Rokin en de andere is op een foto te zien, liggend naast een Duitse vrachtauto aan de Raadhuisstraatzijde van het Geldkantoor (nu een supermarkt).
Uit krantenberichten kan worden opgemaakt dat enkele Duitsers bij de gevechten rond de Dam zouden zijn gesneuveld – en één bij het Vondelpark. Alleen Het Parool (en het Three Castles-gedenkblad) heeft het over 50 Duitse doden, maar dat lijkt grootspraak. De Duitsers hadden eigen Lazarette voor hun gewonden – onder meer het marinecomplex Kattenburg en een Luftwaffe-Lazarett in een vleugel van het Wilhelmina Gasthuis (tijdens ’40-’45: Wester Gasthuis). Met zoveel doden zouden er in de chaos – en gezien het hoge aantal aanwezige hulpverleners – meer gewonde Duitsers in het Binnengasthuis moeten zijn binnengebracht dan de vier genoemde in de ziekenhuisverslagen: twee stervenden en twee gewonden. In tegenstelling tot de aanzienlijke Duitse verliezen bij het Centraal Station is er nergens in de bekende BS-rapporten iets terug te vinden over een Duits dodental bij de Dam. Volgens het verslag van verantwoordelijke BS-commandant bij het Centraal Station, F.P. Berckenhoff, waren de Duitse verliezen daar (volgens eigen opgave): 1 officier en 9 man Ordnungspolizei, 8 man Wehrmacht en 4 SS’ers. [9]
Zijn chef in het stadscentrum, P. van der Reijden, noemde in verslagen uit 1951 en 1952 een iets hoger aantal van 23. Onduidelijk is of het alleen om gesneuvelden gaat; wel schrijft hij vervolgens dat er (op 11 mei 1945) 18 Duitse militairen ter aarde waren besteld op de Oosterbegraafplaats. [10]
Na het combineren van gegevens van de Duitse erebegraafplaats Ysselsteyn en de Deutsche Dienststelle (WASt) in Berlijn, zijn er 17 Duitse doden getraceerd die mogelijk ten gevolge van de 7 mei-schietpartijen in Amsterdam zijn omgekomen. Deze 17 man zijn uiteindelijk allen herbegraven op Ysselsteyn, in de vakken CT III (64, 65, 66, 68, 72, 73, 74, 75), CT V (101, 102, 104, 105, 106 en 125) en CX I (1 ,2, 3). Onder deze Duitse slachtoffers waren er vijf lid van het SS-Polizei Regiment 3, een onderdeel van de Ordnungspolizei (ook wel: Grüne Polizei); was er één verbonden aan de Wehrmachtkommandatur Amsterdam en één met een officiersrang (Hauptmann). Hooguit twee man waren – vermoedelijk – verbonden aan de Kriegsmarine.
Het totaal aantal doden van de schietpartij op en om de Dam kan dus vastgesteld worden op minimaal 34 en voor geheel Amsterdam zeker 42 (inclusief drie Duitsers) – met een mogelijke uitloop van circa 20 extra (Duitse) slachtoffers.
Schuldvraag
Het ontbreken van een onderzoek naar de oorzaak van een zo ernstige schietpartij en de schuldvraag blijft raadselachtig. Overhoffs ondercommandant Petrus van der Reijden schreef achteraf niets van een onderzoek gemerkt te hebben. Overhoff en enige andere verzetsmensen hebben wel aangegeven dat de Canadese inlichtingendienst, de Field Security, bezig was met het opvragen van informatie – wat bevestigd wordt door enkele bestaande Engelse vertalingen van enkele BS-verslagen over de schietpartij. Een openbaar of toegankelijk rapport heeft het in ieder geval niet opgeleverd, noch over de schietpartij(en) op 7 mei, noch over eventuele rechtsvervolging van betrokkenen. Voor zover bekend is de Duitse bezetting van de Groote Club – marinepersoneel en andere Duitse militairen die er na afloop van de schietpartij nog werden ondergebracht – op 9 mei in Canadese trucks afgevoerd. Waarschijnlijk eerst naar een gevangenkamp in de Amsterdamse Ford-haven en vervolgens via IJmuiden naar Noord-Duitsland.
De Canadese prioriteit lag bij het zo snel mogelijk in goede orde afvoeren van de Duitse bezettingsmacht naar gevangenkampen in Noord-Duitsland en een spoedige terugkeer van de eigen troepen naar Canada; niet bij een schietpartij waarbij geen Canadees betrokken was. De Nederlandse overheid was na de bevrijdingsdagen vooral bezig met het herstel van de oude rechtsorde, de aanvoer van eerste levensbehoeften en het oppakken van collaborateurs. In de moeilijke nasleep van de oorlog liet men het drama op de Dam liever rusten, waarbij de pijnlijke vaststelling dat de oorzaak en schuldvraag minder simpel lagen dan wenselijk was, zeker meegespeeld zal hebben.
Na mei 1945 volgde een periode van wederopbouw waarin de blik op de toekomst was gericht. In verzetskringen was er ook teleurstelling over de snelle terugkeer van de oude politieke verhoudingen en verdeeldheid. Pijnlijke herinneringen aan de oorlog werden voornamelijk onderling gedeeld, of meegenomen in het graf.
* Dit artikel is een update van het in Drama op de Dam – 7 mei 1945 (2017) gepubliceerde hoofdstuk ‘Balans van een bloedbad‘ (p. 184-192). Met name de teksten die verwijzen naar noot, 1, 3, 4, 8 en 10 en die bij noot 4 en 10 zelf’.
[1] Oorlogsherinneringen van C.F. Overhoff, Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH), Bevrijding, 447, inv. 83, p. 210-211 en NIOD, 251a, Stichting LO-LKP, inv. 214 deel 1, volgnrs. 4-5.
[2] Nationaal Archief, Ordedienst/BS, 2.13.137, inv. nr. 258.
[3] Oorlogsherinneringen van C.F. Overhoff, NIMH, Bevrijding, 447, inv. 83, p. 220-221.
[4] Hoe Overhoff het zelf ongeveer zag, mag blijken uit zijn Oorlogsherinneringen, wanneer hij schrijft over het wapenverbod na aankomst van de Canadezen: ‘inmiddels had het arresteren van NSB’ers ed een aanvang genomen (waarover in het volgende hoofdstuk) en uiteraard was de BS bewapend. Dit was in strijd met een algemene proclamatie van de bevelvoerende lt gen. Ch. Foulkes, die elk dragen van wapenen verbood. […] Men wenste dus een totale ontwapening, waartegen ik elk bezwaar maakte, dat te maken was. Zoals het altijd gaat met deze dingen, regelde dit uiteindelijk zichzelf, maar niet dan na grote moeite.[…] Ik behoef niet te zeggen, dat men aan ondergrondse strijdkrachten wel orders kan geven, maar dat de naleving onder omstandigheden als bestonden, een tweede is en dat van deze fraaie regeling dan ook weinig terechtgekomen is, terwijl men van Canadese zijde allengs aan ons gewend raakte en meer waardering kreeg, waardoor aan de uitvoering niet de hand is gehouden.’
Oorlogsherinneringen van C.F. Overhoff, NIMH, Bevrijding, 447, inv. 83. p. 235.
[5] Nationaal Archief, 2.13.137, inv. nr. 4726.
[6] Koninkrijk, deel 10b, tweede helft, p. 1423.
[7] Nationaal Archief, 2.13.208, inv. nr. 2745.
[8] Coll. Verzetsmuseum, objectnr. 19690.
[9] Nationaal Archief, 2.13.137, inv. nr. 4726.
[10] NIOD, 249-1110. Volgens gegevens van de Oorlogsgravenstichting waren het niet 18 maar 19. In één rapport, over alle Duitse militairen begraven op de Nieuwe Ooster, staan 19 namen o.v.v. ‘omgekomen op 07.05.45 op het Damrak’, maar daarvan zijn er vier aantoonbaar vóór 7 mei omgekomen. Daarnaast staan enkele namen foutief vermeld en is er sprake van een dubbeling, Zo bleven er uiteindelijk 16 over, zoals ook te lezen is in het boek Drama op de Dam, 7 mei 1945. In 2023 is daar nog een mogelijke naam bijgekomen, de op 1 juni in Amsterdam gestorven obergefreiter Heinrich Diedrichs (CT V, 125).